Opgave 1:
1. Moleculair niveau: Het zoutzuur in de maag dat de bacteriën kapot maakt
Orgaanstelselniveau: De peristaltische bewegingen van de darmen die ervoor zorgen dat de
bacterie weggevoerd wordt
2. D (er zijn goede, medium en slechte bacteriën)
3. Door de breedspectrum-antibiotica gaan alle bacteriën in de darmen dood, maar de sporen
van C. difficile blijven wel nog bestaan waardoor deze bacterie zich kan vermeerderen zonder
concurreren met andere bacteriën
4. A
Opgave 2:
5. E (Binas – allergische reactie)
6. Doordat er aan het lichaamsoppervlak Aδ-receptoren zijn kun je snel gewaarschuwd worden,
bijvoorbeeld als je een hete pan aanraakt dat je dan snel je hand weg kan trekken zodat het
verkomen wordt dat je heel je hand kapot verbrand
7. D (Binas – actiepotentiaal)
8. 5 – 7 – 4
Opgave 3:
9. Bloedstamcellen met DNA-afwijkingen sterven, het gevolg is een gebrek aan goed
functionerende rode bloedcellen
10. F (als de bloedmstamcellen niet goed werken zijn alle bloedcellen niet goed en dus geen
witte bloedcellen voor afweer, geen bloedplaatjes voor stolling en geen rode bloedcellen
voor het vervoeren van zuurstof)
11. C (alles wat lichaamsvreemd is kan worden aangevallen)
12. D
13. Enzym 1: reverse transcripase
Enzym 2: RNA polymerase
14. Fibroblasten kunnen alleen differentiëren tot huidcellen en iPS ook tot bloedstamcellen
15. Transcriptiefactoren beïnvloeden de genexpressie
16. Het gerepareerde FANCA-gen maakt de bloedstamcellen van de patiënt beter bestand tegen
mutagene stoffen; dit blijkt uit vergelijking van de resultaten van groep 2 en groep 3. Maar
niet zo goed als bloedstamcellen van een gezonde persoon; dit blijkt uit vergelijking van de
resultaten van groep 1 en groep 3.
17. Met een DNA-fingerprint kan gecontroleerd worden of de iPS-cellen afkomstig zijn van de
huidcellen van de patiënt zelf, zodat bij inspuiten geen afweerreactie plaatsvindt
Opgave 4:
18. D (naar lymfe = weefselvloeistof, organen = bloed)
19. B-geheugencel, T-geheugencel
20. Het vaccin wil ervoor zorgen dat je afsweersysteem de ziekteverwekker herkent en dus
moeten de genen voor het H-eiwit en het F-eiwit behouden blijven, om de ziekteverwekker
te herkennen. Maar het vaccin moet er niet voor zorgen dat je heel erg ziek
en dus moet het gen voor het L-eiwit veranderden, omdat anders het virus zich heel snel kan
vermenigvuldigen waardoor je ziek word.
21. F
22. De baby zit vol met antistoffen die hij gekregen heeft van zijn moeder, bijvoorbeeld door
moedermelk. Hierdoor worden de antigenen van het vaccin/virus onwerkzaam, omdat het
het immuunsysteem van de baby niet reageert, maar alleen maar de antistoffen van de
moeder
1. Moleculair niveau: Het zoutzuur in de maag dat de bacteriën kapot maakt
Orgaanstelselniveau: De peristaltische bewegingen van de darmen die ervoor zorgen dat de
bacterie weggevoerd wordt
2. D (er zijn goede, medium en slechte bacteriën)
3. Door de breedspectrum-antibiotica gaan alle bacteriën in de darmen dood, maar de sporen
van C. difficile blijven wel nog bestaan waardoor deze bacterie zich kan vermeerderen zonder
concurreren met andere bacteriën
4. A
Opgave 2:
5. E (Binas – allergische reactie)
6. Doordat er aan het lichaamsoppervlak Aδ-receptoren zijn kun je snel gewaarschuwd worden,
bijvoorbeeld als je een hete pan aanraakt dat je dan snel je hand weg kan trekken zodat het
verkomen wordt dat je heel je hand kapot verbrand
7. D (Binas – actiepotentiaal)
8. 5 – 7 – 4
Opgave 3:
9. Bloedstamcellen met DNA-afwijkingen sterven, het gevolg is een gebrek aan goed
functionerende rode bloedcellen
10. F (als de bloedmstamcellen niet goed werken zijn alle bloedcellen niet goed en dus geen
witte bloedcellen voor afweer, geen bloedplaatjes voor stolling en geen rode bloedcellen
voor het vervoeren van zuurstof)
11. C (alles wat lichaamsvreemd is kan worden aangevallen)
12. D
13. Enzym 1: reverse transcripase
Enzym 2: RNA polymerase
14. Fibroblasten kunnen alleen differentiëren tot huidcellen en iPS ook tot bloedstamcellen
15. Transcriptiefactoren beïnvloeden de genexpressie
16. Het gerepareerde FANCA-gen maakt de bloedstamcellen van de patiënt beter bestand tegen
mutagene stoffen; dit blijkt uit vergelijking van de resultaten van groep 2 en groep 3. Maar
niet zo goed als bloedstamcellen van een gezonde persoon; dit blijkt uit vergelijking van de
resultaten van groep 1 en groep 3.
17. Met een DNA-fingerprint kan gecontroleerd worden of de iPS-cellen afkomstig zijn van de
huidcellen van de patiënt zelf, zodat bij inspuiten geen afweerreactie plaatsvindt
Opgave 4:
18. D (naar lymfe = weefselvloeistof, organen = bloed)
19. B-geheugencel, T-geheugencel
20. Het vaccin wil ervoor zorgen dat je afsweersysteem de ziekteverwekker herkent en dus
moeten de genen voor het H-eiwit en het F-eiwit behouden blijven, om de ziekteverwekker
te herkennen. Maar het vaccin moet er niet voor zorgen dat je heel erg ziek
en dus moet het gen voor het L-eiwit veranderden, omdat anders het virus zich heel snel kan
vermenigvuldigen waardoor je ziek word.
21. F
22. De baby zit vol met antistoffen die hij gekregen heeft van zijn moeder, bijvoorbeeld door
moedermelk. Hierdoor worden de antigenen van het vaccin/virus onwerkzaam, omdat het
het immuunsysteem van de baby niet reageert, maar alleen maar de antistoffen van de
moeder
