A. Werkwoordspelling
De spelling van een werkwoord hangt af van de functie die het
werkwoord in de zin heeft. Om de functie te kunnen begrijpen is
het van belang om onderstaande grammaticale termen te
kennen:
1. Onderwerp: Ik geef het boek aan Piet
2. Lijdend voorwerp: Ik geef het boek aan Piet
3. Meewerkend voorwerp: Ik geef het boek aan Piet
4. Heel werkwoord: geven / lopen / werken
5. Persoonsvorm: de hond bijt de man
6. Stam: geven – geven = gev
werken = werken = werk
7. Onvoltooid tegenwoordige tijd: de hond bijt de man
8. Onvoltooid verleden tijd: de hond beet de man
9. Voltooid tegenwoordige tijd: de hond heeft de man
gebeten
10. Voltooid verleden tijd: de hond had de man
gebeten
11. Voltooid deelwoord: de hond heeft de man
gebeten
12. Hulpwerkwoord: de hond heeft de man
gebeten
13. Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken,
lijken, schijnen, heten.
14. Bevrijdende vorm: de hond bijt de man
15. Lijdende vorm: de man wordt door de hond
gebeten.
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd: -d, -t of –dt?
In het onderstaande rijtje kun je schrijven wat je hoort:
Ik loop naar school;
Loop jij naar school?
Jij loopt naar school;
Hij loopt naar school;
Loop naar school!
Loopt u alstublieft naar school!
Maar als de stam op een –d eindigt kan dit voor verwarring
zorgen:
, Ik word wakker;
Word jij wakker?;
Jij wordt wakker;
Hij wordt wakker;
Word wakker!
Een woord eindigt dus op –dt als de stam op een –d eindigt en
de persoonsvorm de uitgang –t heeft, net als bij ‘loopt’ of bij
‘smurft’.
Vul bij twijfel in gedachte een vorm van smurfen in: ik smurf
wakker, smurf jij wakker? Jij smurft wakker.
Geen –dt in de verleden tijd en voltooid deelwoord!
In de verleden tijd komt de lettercombinatie –dt niet aan het
eind van een werkwoord omdat daar nooit een letter –t wordt
toegevoegd. Ook bij voltooid deelwoorden bestaat er nooit de
uitgang –dt.
- Ik liep, hij liep;
- Ik reed, hij reed;
- Ik vond, hij vond;
Schei uit of scheid uit?
Enkele werkwoorden worden in sommige gevallen geschreven
op een manier die voortkomt uit spreektaal. Het zijn
werkwoorden waarvan de stam op een –d eindigt, voorafgegaan
door een tweeklank. Beide schrijfwijzen zijn toegestaan:
houden: houd je vast, hou je vast;
rijden: rijd voorzichtig, rij voorzichtig;
snijden: snijd van je af, snij van je af.
Let op!: je mag schrijven: ‘ik hou van haar’ of ‘ik houd van haar’
en ook ‘hou je van haar?’ En ‘houd je van haar?’ Maar je moet
schrijven: ‘hij houdt van haar en je houdt van haar.
Onvoltooid verleden tijd: -de, -den, -dde, -dden, -te,
-tten?
Er moet allereerst een onderscheid worden gemaakt tussen
sterke en zwakke werkwoorden en onregelmatige werkwoorden.