Regionale geografie samenvatting | S.| lerarenopleiding aardrijkskunde| leerjaar 1 periode 4
College 1: Thematische en regionale geografie
Thematische benadering= Opzoek gaan naar wetmatigheden en algemeenheden, om
zo inzicht te verkrijgen in een nieuwe situatie met algemene verschijnselen.
(Structurele kennis)
Regionale benadering= Verschijnselen zijn alleen te verklaren binnen de regionale
context. Het zet het unieke van een gebied/regio centraal, maar laat zich niet
eenduidig beschrijven. (Contextuele kennis) Het legt daarbij ook meer de nadruk op
de complexe relatie tussen de mens en haar omgeving.
Begrippen volgens Van Dale: (De begrippen worden in de geografische praktijk anders
gedefinieerd)
Een regio= Een streek of een gebied. Maar eigenlijk zijn het gebieden die door de
mens worden gedefinieerd. Zo is er een relatie met identiteit maar ook
administratieve grenzen.
Een grens= Denkbeeldige scheidende lijn.
Identiteit= Een eigen karakter
Opvattingen over regio’s:
- Een middel om ruimtelijke spreiding weer te geven
- Relevante context voor het verklaren van culturele, politieke en/of economische
verschijnselen
- Object van onderzoek op zichzelf
Soorten geografische vragen:
Beschrijvende
Waarderende
Verklarende
Voorspellende
Probleemoplossende
Ruimtelijke samenhang & relaties:
1. Tastbare verbindingen (bruggen, wegen, elektriciteitcentrales)
2. Minder tastbare verbindingen (Wifi, telefoonnetwerk)
3. Invloedsfeer (IS op internet, propaganda, politiek)
4. Perceptie van de ruimte (Waar voel je je veilig & waar ben je veilig?)
5. Toegankelijkheid (Suburbs, verboden terreinen)
Site= Kenmerken van een gebied
Meetbaar & zichtbaar (bodem, klimaat, bebouwing etc.)
Situation= De situatie van een gebied in relatie tot een ander gebied
Politieke en culturele invloedsfeer
Informatie= De kennis die op basis van een interpretatie van gegevens tot stand is
gekomen.
, Regionale geografie samenvatting | S.| lerarenopleiding aardrijkskunde| leerjaar 1 periode 4
McDonaldization (uniformering)= Ondanks uniformering door een vast
bedrijfsstramien zie je dat er voor verschillende regio’s aanpassingen zijn gedaan.
Verloop onderzoek geografen door de jaren heen thematisch/regionaal:
1. Voor 1950:
- Elke regio is uniek, veel aandacht voor verschillen tussen de regio’s
2. Na 1950-1980 (modernisme):
- Men ging opzoek naar universele orde (ruimtelijke analyse)
- Wetten (deterministische wetten) vs wetmatigheden (probabilistische wetten)
(wetten bestaan niet in de AK)
- Wetmatigheden verklaren en dat maakt voorspellingen mogelijk
- Regio’s slechts als voorbeelden en telgebieden
3. Vanaf 1980 (postmodernisme)
Werkelijkheid verschilt van plaats tot plaats
Er zijn overeenkomsten, maar geen universele orde
Regionale context kreeg weer aandacht als analyse eenheid
Endogene regionale ontwikkeling= Ontwikkeling die voorkomt uit initiatieven uit de
regio zelf, van samenwerkende actoren en organisaties
College 1: Thematische en regionale geografie
Thematische benadering= Opzoek gaan naar wetmatigheden en algemeenheden, om
zo inzicht te verkrijgen in een nieuwe situatie met algemene verschijnselen.
(Structurele kennis)
Regionale benadering= Verschijnselen zijn alleen te verklaren binnen de regionale
context. Het zet het unieke van een gebied/regio centraal, maar laat zich niet
eenduidig beschrijven. (Contextuele kennis) Het legt daarbij ook meer de nadruk op
de complexe relatie tussen de mens en haar omgeving.
Begrippen volgens Van Dale: (De begrippen worden in de geografische praktijk anders
gedefinieerd)
Een regio= Een streek of een gebied. Maar eigenlijk zijn het gebieden die door de
mens worden gedefinieerd. Zo is er een relatie met identiteit maar ook
administratieve grenzen.
Een grens= Denkbeeldige scheidende lijn.
Identiteit= Een eigen karakter
Opvattingen over regio’s:
- Een middel om ruimtelijke spreiding weer te geven
- Relevante context voor het verklaren van culturele, politieke en/of economische
verschijnselen
- Object van onderzoek op zichzelf
Soorten geografische vragen:
Beschrijvende
Waarderende
Verklarende
Voorspellende
Probleemoplossende
Ruimtelijke samenhang & relaties:
1. Tastbare verbindingen (bruggen, wegen, elektriciteitcentrales)
2. Minder tastbare verbindingen (Wifi, telefoonnetwerk)
3. Invloedsfeer (IS op internet, propaganda, politiek)
4. Perceptie van de ruimte (Waar voel je je veilig & waar ben je veilig?)
5. Toegankelijkheid (Suburbs, verboden terreinen)
Site= Kenmerken van een gebied
Meetbaar & zichtbaar (bodem, klimaat, bebouwing etc.)
Situation= De situatie van een gebied in relatie tot een ander gebied
Politieke en culturele invloedsfeer
Informatie= De kennis die op basis van een interpretatie van gegevens tot stand is
gekomen.
, Regionale geografie samenvatting | S.| lerarenopleiding aardrijkskunde| leerjaar 1 periode 4
McDonaldization (uniformering)= Ondanks uniformering door een vast
bedrijfsstramien zie je dat er voor verschillende regio’s aanpassingen zijn gedaan.
Verloop onderzoek geografen door de jaren heen thematisch/regionaal:
1. Voor 1950:
- Elke regio is uniek, veel aandacht voor verschillen tussen de regio’s
2. Na 1950-1980 (modernisme):
- Men ging opzoek naar universele orde (ruimtelijke analyse)
- Wetten (deterministische wetten) vs wetmatigheden (probabilistische wetten)
(wetten bestaan niet in de AK)
- Wetmatigheden verklaren en dat maakt voorspellingen mogelijk
- Regio’s slechts als voorbeelden en telgebieden
3. Vanaf 1980 (postmodernisme)
Werkelijkheid verschilt van plaats tot plaats
Er zijn overeenkomsten, maar geen universele orde
Regionale context kreeg weer aandacht als analyse eenheid
Endogene regionale ontwikkeling= Ontwikkeling die voorkomt uit initiatieven uit de
regio zelf, van samenwerkende actoren en organisaties