9.1 - de industriële revolutie
Industriële samenleving = samenleving waarin industrie het voornaamste
bestaansmiddel is.
Rond 1700 woonden bijna alle Engelsen op het platteland, ze verdienden wat geld door te
werken met koopman-kapitalisten, ze produceerden goedkope stoffen en de kapitalisten
verkochten deze met winst in de stad.
Oorzaken groei Engelse economie:
o Opbrengsten landbouw stegen (door wetenschappelijke kennis)
o Snelle bevolkingsgroei (door meer voedsel en ziektebestrijding) » prijsstijgingen.
o Goedkopere grondstoffen in koloniën (daardoor meer ondernemers)
Gevolgen van de ontwikkelingen in de textielindustrie:
Economisch:
1. Verbetering stoommachine door James Watt in 1782, voor grootschalig gebruik.
2. Waterkracht werd vervangen door stoomkracht, door weinig plek voor nieuwe
fabrieken rondom rivieren.
3. Verbetering Infrastructuur, producten sneller vervoert.
Sociaal/maatschappelijk:
1. Aantal fabriekseigenaren nam toe, ze werden erg rijk + kregen meer politieke macht.
2. Door wegvallen huisnijverheid zochten veel mensen werk in de steden.
Arbeidersklasse = geen eigen productiemiddelen, dus verkopen arbeid
(werken in fabrieken, slechte woon- en werkomstandigheden, vicieuze cirkel)
3. De middenklasse werd machtiger, door hun opleiding kregen ze banen aangeboden
als bijvoorbeeld boekhouder.
Politiek:
1. Staat begon scholen op te richten, vooral voor de middenklasse.
2. Meer aandacht voor watervoorziening, riolering en afvalverwerking.
Industriële revolutie = grote verandering in de samenleving, waarbij industrie en
verkeer steeds meer worden gemechaniseerd.
Modern kapitalisme = economisch systeem waarin ondernemers producten met
zoveel mogelijk winst proberen te verkopen, vaak m.b.v. vrije arbeid
(arbeidersklasse).
Economisch liberalisme = streven naar economisch systeem met zo min mogelijk
staatsbemoeienis en maximale vrijheid voor de ondernemer.
Eerder was er in Groot-Brittannië sprake van mercantilisme, dat betekent dat er erg veel
staatsbemoeienis was. Steeds meer mensen gingen hier kritiek op leveren, o.a. Adam Smith,
hij wilde een zo groot mogelijke economische vrijheid. Door deze vrijheid zouden mensen
gedwongen worden om steeds betere en goedkopere te produceren, en daardoor zou de
economie groeien.
Het ging in eerste instantie, maar al voor 1850 greep de overheid in. Er bleken ook nadelen
te zijn aan deze vorm van economie. Er waren o.a. hele slechte woon- en werkomstandigen
voor arbeiders.
Industriële samenleving = samenleving waarin industrie het voornaamste
bestaansmiddel is.
Rond 1700 woonden bijna alle Engelsen op het platteland, ze verdienden wat geld door te
werken met koopman-kapitalisten, ze produceerden goedkope stoffen en de kapitalisten
verkochten deze met winst in de stad.
Oorzaken groei Engelse economie:
o Opbrengsten landbouw stegen (door wetenschappelijke kennis)
o Snelle bevolkingsgroei (door meer voedsel en ziektebestrijding) » prijsstijgingen.
o Goedkopere grondstoffen in koloniën (daardoor meer ondernemers)
Gevolgen van de ontwikkelingen in de textielindustrie:
Economisch:
1. Verbetering stoommachine door James Watt in 1782, voor grootschalig gebruik.
2. Waterkracht werd vervangen door stoomkracht, door weinig plek voor nieuwe
fabrieken rondom rivieren.
3. Verbetering Infrastructuur, producten sneller vervoert.
Sociaal/maatschappelijk:
1. Aantal fabriekseigenaren nam toe, ze werden erg rijk + kregen meer politieke macht.
2. Door wegvallen huisnijverheid zochten veel mensen werk in de steden.
Arbeidersklasse = geen eigen productiemiddelen, dus verkopen arbeid
(werken in fabrieken, slechte woon- en werkomstandigheden, vicieuze cirkel)
3. De middenklasse werd machtiger, door hun opleiding kregen ze banen aangeboden
als bijvoorbeeld boekhouder.
Politiek:
1. Staat begon scholen op te richten, vooral voor de middenklasse.
2. Meer aandacht voor watervoorziening, riolering en afvalverwerking.
Industriële revolutie = grote verandering in de samenleving, waarbij industrie en
verkeer steeds meer worden gemechaniseerd.
Modern kapitalisme = economisch systeem waarin ondernemers producten met
zoveel mogelijk winst proberen te verkopen, vaak m.b.v. vrije arbeid
(arbeidersklasse).
Economisch liberalisme = streven naar economisch systeem met zo min mogelijk
staatsbemoeienis en maximale vrijheid voor de ondernemer.
Eerder was er in Groot-Brittannië sprake van mercantilisme, dat betekent dat er erg veel
staatsbemoeienis was. Steeds meer mensen gingen hier kritiek op leveren, o.a. Adam Smith,
hij wilde een zo groot mogelijke economische vrijheid. Door deze vrijheid zouden mensen
gedwongen worden om steeds betere en goedkopere te produceren, en daardoor zou de
economie groeien.
Het ging in eerste instantie, maar al voor 1850 greep de overheid in. Er bleken ook nadelen
te zijn aan deze vorm van economie. Er waren o.a. hele slechte woon- en werkomstandigen
voor arbeiders.