BASISBEGRIPPEN FONETIEK EN FONOLOGIE
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
1.1 Auditieve en visuele communicatie
Bouwstenen van een communicatiemodel
Belangrijkste functie taal = mogelijk maken van communicatie tussen mensen
Communicatie = boodschap van zender naar ontvanger, de zender wil de ontvanger laten
delen in zijn ideeën.
Zender valt niet per definitie samen met bron
Ontvanger valt niet per definitie samen met doel
Communicatie draait in eerste instantie om betekenis, communicatie is geslaagd als
ontvanger begrijpt wat zender bedoelt
Zender: ABSTRACTE/MENTALE OBJECTEN 🡪 CONCRETE VORM:
1. CODEREN/FORMULEREN
= zender moet kiezen voor bepaalde CODE (welke taal) of VERBAAL SYSTEEM (met
welke woorden)
= abstracte, mentale niveau (nog in jezelf aan het praten)
= abstracte betekenis koppelen aan concrete vorm
2. AUDITIEVE/VISUELE STRATEGIE
= medium kiezen om met ontvanger in contact te komen
3. CONTACT ZENDER EN ONTVANGER
= boodschap wordt fysisch tastbaar (beelden, geluiden,…)
= verbale systeem (geschreven, gesproken)
= soms gelijktijdige samenwerking van beide strategieën (vb. gesproken woorden
ondersteunen met gebaren)
4. DECODEREN
= ontvanger moet concrete vorm aan abstracte betekenis koppelen
= in staat zijn om de woorden te identificeren en om die te koppelen aan hun
conventionele betekenis en om ze te integreren tot een betekenisvol geheel
5. UITEINDELIJKE INTERPRETATIE
= overgang van het verstaan naar het begrijpen van de onderliggende bedoeling van
de zender
Communicatiesystemen:
● Verbaal = ‘regels van de taal’ 🡪 strikt
● Paraverbaal = intonatie, klemtoon, ritme,
= koppeling vorm en betekenis 🡪 meer keuzevrijheid
1
, ● Extraverbaal/non-verbaal = visuele factoren (houding, beweging, kleren,…)
= onafhankelijk van de talige uiting 🡪 meer keuzevrijheid
Systemen draaien rond CODE = verzameling van afspraken of conventies die
betrekking hebben op de relatie tussen een bepaalde vorm en een bepaalde
betekenis
CODE :
● Taal 🡪 spraak/ schrift
Spraak/schrift 🡪 taal (nonsens woorden )
● Spraak 🡪 stem/klank
Stem/klank 🡪 spraak (neuriën, lachen,…)
● Schrift 🡪 beeld/visuele tekens
Beeld/visuele tekens 🡪 schrift (pictogram, gebarentaal)
COMMUNICATIELUS = hele proces vanaf de bedoeling van de zender tot het begrijpen door
de ontvanger
� 2 fenomenen : ruis en feedback
RUIS = onzuiverheden die een vlotte doorstroom van de informatie naar een volgende
component verhinderen
- Lichte tot ernstige storingen
- Tijdelijke tot permanente storingen
PLAATS
● Interne ruis = problemen op mentale niveau van de zender of ontvanger (abstracte
betekenis)
● Externe ruis = problemen met de omzetting van de formulering of codering in spraak,
overdracht van de boodschap, omzetting van opgevangen klanken naar het verstaan
ervan (concrete vorm)
DUUR
● Inherente ruis (permanent) = storingen die niet tijd- of situatie gebonden zijn
● Situationele ruis (tijdelijk/toevallig) = ruis die snel opgelost raakt of op andere
momenten niet voorkomt of situatie gebonden
GRAAD
= naargelang de graad waarin de ruis de mondelinge communicatie verstoort
2
,FEEDBACK
= teruggekoppelde informatie met signalen over de noodzaak om de communicatie bij te
sturen
● Zender kan zichzelf bijsturen
● Ontvanger kan zender duidelijk maken dat iets niet duidelijk is
● Ontvanger gaat zich meer focussen om zender te begrijpen
Feedback en ruis = sterk aan elkaar gekoppeld:
Hoe meer ruis, hoe groter de noodzaak aan duidelijke feedback
1.2 De wetenschappelijke studie van het spraakgeluid
Fonetiek versus Fonologie
FONETIEK
= de wetenschappelijke studie van de productie, transmissie en perceptie van spraakgeluid
(taalonafhankelijk)
FONOLOGIE
= koppeling tussen de concrete fysische vorm en de abstracte betekenis (taalgebonden)
● Segmentaal = aparte klanken (verbaal)
● Supra segmentaal = ritme, klemtoon, intonatie, … (paraverbaal)
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
ARTICULATORISCHE FONETIEK = studie van spraakorganen centraal (productie van
spraakgeluid)
AKOESTISCHE FONETIEK = meten en analyseren van de fysisch akoestische eigenschappen
van de geluidsgolven die zorgen voor de transmissie van spraakgeluid van spreker naar
toehoorder (transmissie van spraakgeluid)
AUDITORISCHE FONETIEK = studie van gehoororganen (perceptie van spraakgeluid)
3
, HOOFDSTUK 2 : BASISBEGRIPPEN FONETIEK
2.1 het zenuwstelsel als aansturing van spraak en gehoor
Het centrale, perifere en autonome zenuwstelsel
Zenuwstelsel = stuurt de spieren van de spraakorganen aan om klank te produceren en
ontvangt prikkels uit het lichaam om de spraak te percipiëren
1) CENTRAAL ZENUWSTELSEL
= productie- en verwerkingscentrale van informatie
= ruggenmerg + hersenen
= hersenen 🡪 hersenstam, kleine hersenen en 2 hersenhelften (samen: grote hersenen 🡪
verbonden via hersenbalk)
2) PERIFEER ZENUWSTELSEL
= vorm van transportsysteem van informatie vanuit het lichaam naar de hersenen en
omgekeerd
= ruggenmergzenuwen + craniale zenuwen
● (31 paar) ruggenmergzenuwen vertrekken uit het ruggenmerg om de romp en
de ledematen te bezenuwen
● (12 ) craniale zenuwen vertrekken uit de hersenen en bezenuwen het hoofd-
en halsgebied
= Efferente banen 🡪 informatie vanuit de hersenen
Afferente banen 🡪 binnenkomende informatie
Afferente en effenrente banen moeten vaak gecoördineerd samenwerken
3) AUTONOOM ZENUWSTELSEL
= regelt de lichaamsactiviteit die grotendeels ontsnappen aan onze willekeurige
controle (vb. ademhalen)
4
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
1.1 Auditieve en visuele communicatie
Bouwstenen van een communicatiemodel
Belangrijkste functie taal = mogelijk maken van communicatie tussen mensen
Communicatie = boodschap van zender naar ontvanger, de zender wil de ontvanger laten
delen in zijn ideeën.
Zender valt niet per definitie samen met bron
Ontvanger valt niet per definitie samen met doel
Communicatie draait in eerste instantie om betekenis, communicatie is geslaagd als
ontvanger begrijpt wat zender bedoelt
Zender: ABSTRACTE/MENTALE OBJECTEN 🡪 CONCRETE VORM:
1. CODEREN/FORMULEREN
= zender moet kiezen voor bepaalde CODE (welke taal) of VERBAAL SYSTEEM (met
welke woorden)
= abstracte, mentale niveau (nog in jezelf aan het praten)
= abstracte betekenis koppelen aan concrete vorm
2. AUDITIEVE/VISUELE STRATEGIE
= medium kiezen om met ontvanger in contact te komen
3. CONTACT ZENDER EN ONTVANGER
= boodschap wordt fysisch tastbaar (beelden, geluiden,…)
= verbale systeem (geschreven, gesproken)
= soms gelijktijdige samenwerking van beide strategieën (vb. gesproken woorden
ondersteunen met gebaren)
4. DECODEREN
= ontvanger moet concrete vorm aan abstracte betekenis koppelen
= in staat zijn om de woorden te identificeren en om die te koppelen aan hun
conventionele betekenis en om ze te integreren tot een betekenisvol geheel
5. UITEINDELIJKE INTERPRETATIE
= overgang van het verstaan naar het begrijpen van de onderliggende bedoeling van
de zender
Communicatiesystemen:
● Verbaal = ‘regels van de taal’ 🡪 strikt
● Paraverbaal = intonatie, klemtoon, ritme,
= koppeling vorm en betekenis 🡪 meer keuzevrijheid
1
, ● Extraverbaal/non-verbaal = visuele factoren (houding, beweging, kleren,…)
= onafhankelijk van de talige uiting 🡪 meer keuzevrijheid
Systemen draaien rond CODE = verzameling van afspraken of conventies die
betrekking hebben op de relatie tussen een bepaalde vorm en een bepaalde
betekenis
CODE :
● Taal 🡪 spraak/ schrift
Spraak/schrift 🡪 taal (nonsens woorden )
● Spraak 🡪 stem/klank
Stem/klank 🡪 spraak (neuriën, lachen,…)
● Schrift 🡪 beeld/visuele tekens
Beeld/visuele tekens 🡪 schrift (pictogram, gebarentaal)
COMMUNICATIELUS = hele proces vanaf de bedoeling van de zender tot het begrijpen door
de ontvanger
� 2 fenomenen : ruis en feedback
RUIS = onzuiverheden die een vlotte doorstroom van de informatie naar een volgende
component verhinderen
- Lichte tot ernstige storingen
- Tijdelijke tot permanente storingen
PLAATS
● Interne ruis = problemen op mentale niveau van de zender of ontvanger (abstracte
betekenis)
● Externe ruis = problemen met de omzetting van de formulering of codering in spraak,
overdracht van de boodschap, omzetting van opgevangen klanken naar het verstaan
ervan (concrete vorm)
DUUR
● Inherente ruis (permanent) = storingen die niet tijd- of situatie gebonden zijn
● Situationele ruis (tijdelijk/toevallig) = ruis die snel opgelost raakt of op andere
momenten niet voorkomt of situatie gebonden
GRAAD
= naargelang de graad waarin de ruis de mondelinge communicatie verstoort
2
,FEEDBACK
= teruggekoppelde informatie met signalen over de noodzaak om de communicatie bij te
sturen
● Zender kan zichzelf bijsturen
● Ontvanger kan zender duidelijk maken dat iets niet duidelijk is
● Ontvanger gaat zich meer focussen om zender te begrijpen
Feedback en ruis = sterk aan elkaar gekoppeld:
Hoe meer ruis, hoe groter de noodzaak aan duidelijke feedback
1.2 De wetenschappelijke studie van het spraakgeluid
Fonetiek versus Fonologie
FONETIEK
= de wetenschappelijke studie van de productie, transmissie en perceptie van spraakgeluid
(taalonafhankelijk)
FONOLOGIE
= koppeling tussen de concrete fysische vorm en de abstracte betekenis (taalgebonden)
● Segmentaal = aparte klanken (verbaal)
● Supra segmentaal = ritme, klemtoon, intonatie, … (paraverbaal)
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek
ARTICULATORISCHE FONETIEK = studie van spraakorganen centraal (productie van
spraakgeluid)
AKOESTISCHE FONETIEK = meten en analyseren van de fysisch akoestische eigenschappen
van de geluidsgolven die zorgen voor de transmissie van spraakgeluid van spreker naar
toehoorder (transmissie van spraakgeluid)
AUDITORISCHE FONETIEK = studie van gehoororganen (perceptie van spraakgeluid)
3
, HOOFDSTUK 2 : BASISBEGRIPPEN FONETIEK
2.1 het zenuwstelsel als aansturing van spraak en gehoor
Het centrale, perifere en autonome zenuwstelsel
Zenuwstelsel = stuurt de spieren van de spraakorganen aan om klank te produceren en
ontvangt prikkels uit het lichaam om de spraak te percipiëren
1) CENTRAAL ZENUWSTELSEL
= productie- en verwerkingscentrale van informatie
= ruggenmerg + hersenen
= hersenen 🡪 hersenstam, kleine hersenen en 2 hersenhelften (samen: grote hersenen 🡪
verbonden via hersenbalk)
2) PERIFEER ZENUWSTELSEL
= vorm van transportsysteem van informatie vanuit het lichaam naar de hersenen en
omgekeerd
= ruggenmergzenuwen + craniale zenuwen
● (31 paar) ruggenmergzenuwen vertrekken uit het ruggenmerg om de romp en
de ledematen te bezenuwen
● (12 ) craniale zenuwen vertrekken uit de hersenen en bezenuwen het hoofd-
en halsgebied
= Efferente banen 🡪 informatie vanuit de hersenen
Afferente banen 🡪 binnenkomende informatie
Afferente en effenrente banen moeten vaak gecoördineerd samenwerken
3) AUTONOOM ZENUWSTELSEL
= regelt de lichaamsactiviteit die grotendeels ontsnappen aan onze willekeurige
controle (vb. ademhalen)
4