Samenvatting MTII tentamen

MTII samenvatting


Kwalitatieve deel
Week 1
Verschillende stromingen van kennistheoretische verschillen
 Ontologische kwesties = zijn
o Wat is werkelijkheid
 Epistemologische kwesties = kennis
o Hoe kunnen we kennis vergaren
 Methodologische kwesties = meting
o Hoe kunnen we de werkelijkheid meten

Waarom kwalitatief onderzoek
 Criminologie kent een groot dark number omdat niet alle zaken aan het licht komen
(onderzoeksvragen hebben een verborgen karakter)
 Het stellen van een steekproefkader is lastig omdat een groot gedeelte van de populatie
onbekend is (kleine, niet normaal verdeelde N)
 Er is verschil tussen attituden en sociale praktijken; kwantitatief onderzoek lokt sociaal
wenselijke antwoorden uit en om dat tegen te gaan moet het vertrouwen van de
respondenten worden gewonnen.
 Experimenten zijn zeer lastig uit te voeren door ethische bezwaren en praktische
moeilijkheden
 Het biedt een unieke bijdrage binnen de onderzoekswereld door verdieping.

Kwalitatief Kwantitatief
Constructivisme Positivisme
 De echte werkelijkheid is niet objectief  Er is één objectieve werkelijkheid die
waarneembaar, mensen geven kan worden achterhaald door middel
betekenis aan de werkelijkheid. van onderzoek. Het gaat om
Betekenissen zijn empirisch te waarneembare feiten.
bestuderen
Verstehen Verklaren
 Focus ligt op het begrijpen van het  Focus ligt op verklaren van gedrag aan
handelen van respondenten. de hand van achtergrondvariabelen.
 Emic perspectief: er wordt gekeken  Etic perspectief: het perspectief van de
naar het perspectief van de onderzochten is niet relevant.
onderzochten zelf  Grote N
 Kleine N
Samenhang Causaliteit
 Er wordt niet gekeken naar causaliteit  Op zoek naar causaliteit tussen
maar hoe kenmerken samengaan en afhankelijke en onafhankelijke
elkaar beïnvloeden variabelen.
Ideaaltypen Representatie
 Stelt typologieën op, de sociale  Representatie van de werkelijkheid,
werkelijkheid is een oceaan van model is weergave van de
grijstinten. Ideaaltypen zijn artificiële werkelijkheid.
constructies

, Inductief Deductief
 De theorie wordt gevormd  De theorie wordt getoetst
Lang onderzoeksproces Kort onderzoeksproces
 Langer, kan jaren duren  Kort, herhaalt zich vaker binnen een
 > conceptueel model > bepaalde periode
operationalisering > empirie > anaylse >  Evaluatie > empirie > analyse
evaluatie
Onderzoeksmethoden Onderzoeksmethoden
 Etnografie  Surveyonderzoek
 Observaties  Secundaire analyse
 Interviews  Experimenteel
 Beeld/tekst/dossiers  Longitudinaal
Steekproef Steekproef
 Non-probability sampling  Probability sampling

Verhouding kwalitatief en kwantitatief:
 Multiple methods: of kwantitatief, of kwalitatief onderzoek voor het beantwoorden van de
onderzoeksvraag
 Mixed methods: zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek voor het beantwoorden van de
onderzoeksvraag
o Verklarend (exlpanatory): kwantitatief onderzoek naar statistieken en vervolgens
kwalitatief onderzoek om te achterhalen hoe het inhoudelijk zit



o Verkennend (exploratory): kwalitatief onderzoek om te achterhalen waar naar moet
worden gezocht, kwantitatief onderzoek om het uit te zoeken. Wordt gebruikt als er
maar weinig informatie over het onderwerp is.




o Convergerend (convergent): Kwalitatief en kwantitatief worden hierbij gelijktijdig
gebruikt om de onderzoeksvraag te beantwoorden.




 Triangulatie: gebruik van meerdere bronnen voor data (vb interviews en statistieken)
 Compatibility thesis: in hoeverre de verschillende onderzoeksmethoden elkaar bijten
 Pragmatisme: een theorie is pas kloppen als deze getoetst is aan de prijk


Week 2
Grounded theory, Glaser & Strauss
 Data analyseren en daarmee een theoretisch model opstellen
 Inductieve wijze
 Kritiek op verificatie; het is belangrijk om al te analyseren tijdens data verzameling

, Tegenwoordig wordt deductie en inductie gecombineerd
 Theoretische relevantie, selectie en afbakening is belangrijk

4 posities t.o.v. literatuur bij het formuleren van een theoretisch relevante onderzoeksvraag
 Theoretische vernieuwing
o Bij de veranderende samenleving, nieuwe sociale verschijnselen zoals cybercrime
 Theoretische elaboratie en verdieping
o Bestaande theorieën gebruiken als theoretische context voor een empirische
gevalsstudie
 Problematisering en bekritisering van de theorie
o Zoals kritiek geven op RAT, gedrag is eigenlijk helemaal niet zo rationeel.
o Aanval openen op een invloedrijke theorie
 Contextualiseren van de theorie
o Er kunnen verschillende beelden zijn over een bepaald onderwerp. Kwalitatief
onderzoek zoekt naar achterliggende motieven en rijmt verschillende beelden met
elkaar.

Rol van theorie binnen kwalitatief onderzoek
 Theorie maakt de vraagstelling maatschappelijk relevant
 Theorie kan helpen bij de selectie en afbakening in het onderzoek
o Door inductie en deductie
 Theorie geeft richting aan attenderende begrippen
o Belangrijkste begrippen die een leidraad kunnen vormen binnen het uitvoeren van
een onderzoek
 Theorie fungeert als zoeklicht
 Gesprekthema’s voor interviews, aandachtspunten voor inhoudsanalyse

Steekproeven
 Kwantitatief: probability sampling
o Iedere participant heeft gelijke kans om in een steekproef te komen en de
steekproef moet representatief zijn voor de gehele populatie
o 5 soorten probability sampling
 Enkelboudig aselectie (random) steekproef
 Systematische steekproef
 Gestratificeerde steekproef
 Cluster steekproef
 Getrapte steekproef
 Kwalitatief: non probability sampling
o Representativiteit is niet het doel, er vindt theoretische selectie plaats
o Drie soorten
 Quota
 Sneeuwbal
 Gemak
o Theoretische selectie: theoretische reden hebben om mensen te selecteren voor je
onderzoek
 Theoretische gevalsstudie: je hebt een achterliggende reden om groepen te
selecteren
 Selectie deviante casussen: heel erg de diepte in gaan bij een bekende casus
om de achterliggende mechanismen te achterhalen
o Je stopt met verzamelen op het punt van saturatie: je weet het antwoord op de
onderzoeksvraag en hebt genoeg info verzameld