De student:
1. Kan de anatomie en de fysiologie van het zenuwstelsel uitleggen.
Anatomie
i. Zenuwweefsel bestaat uit neuronen (zenuwcellen)
o Worden ondersteund door neurogliacellen (steunweefsel)
o Neuron bestaat uit:
a. Cellichaam
b. Dendrieten
c. Axon
d. Synapsknop
ii. Hersenvliezen
o Duramater – Buitenste laag met botweefsel vergroeid
i. Tussen de vliezen zit weefselvloeistof en bloedvaten
ii. Bestaat uit twee lagen
1. Bovenste laag - zit vast aan het bot
2. Onderste laag - Gaat helemaal de hersenen
in Durale plooien
a. Houd de hersen op hun plek
3. Zit ruimte tussen: Durale sinussen.
a. Grote bloedruimtes van de hersenen
o Arachnoïdea (spinnenwebvlies)
a. Tussen de duramater en arachnoïdea zit ruimte: subdurale
ruimte
i. Bevat lymfevocht, zorgt er voor dat de ruimtes niet
gaan schuren.
b. Bevat een web van collagene en elastische vezels
c. In de subarachnoïdale ruimte zit cerebrospinale vloeistof
o Pia mater – zit tegen de hersenschors aan (Binnenste hersenvlies)
a. Is goed doorbloed, wat zich vertakt over de hersenen.
Voorziet de hersenen van bloed.
iii. Hersenventrikels
o Interne holtes gevuld met cerebrospinale vloeistof
a. Laterale ventrikels
b. Interventriculaire foramen
i. Worden verbonden met de derde ruimte, bevind
zich in de middenhersenen.
iv. Hersenzenuwen
o Sensibele zenuwen (voor waarnemen)
o Motorische zenuwen (voor bewegen)
o De zenuwen:
a. OP = olfactorius (sensibel)
i. Voor de reuk
b. Ons = opticus (sensibel)
i. Voor het zien
c. Oude = oculomotorius
, d. Tuin = trochlearis
e. Terras = trigeminus
f. At = abducens
g. Frits = facialis
h. Verse = vestibulo- cochlearis
i. Groenten= glossopharyngeus
j. Van= vagus
k. Albert= accessorius
l. Heijn = hypoglossus
v. Ruggenmergzenuwen
o 31 paar
a. Craniaal (C1- 8)
b. Thoracaal (T1- 12)
c. Lumbaal (L1- 5)
d. Sacraal (S1-5)
e. Coccygaal (C01)
vi. Dermatoom
o Elk paar zenuwen verbonden met een spcifiek
a. Geven aan waar/ welke zenuw is beschadigd
vii. Zenuwplexussen
o Elektrische schakelkast
o Zenuwvezels van ruggenmerg uitgesplitst en samengevoegd
o Alle vezels die naar een bepaald gebied gaan gecombineerd
a. Plexus cervialis (C1 – C5)
b. Plexus Brachialis (C5- T1)
c. Plexus Lubalis (T12- L4)
d. Samen: Plexus lubosacralis (T12- S4)
, Fysiologie
i. Membraanpotentiaal:
o Hele kleine ladingsverschil tussen binnen en buiten kant van de cel.
a. Buiten relaief veel NA+ en CL-
b. Binnen relatief veel K+ en negatief geladen eiwitten
c. Rustpotentiaal: -70 mV
i. Veranderd door het open en dicht gaan van natrium-
kaliumpomp.
o Actiepotentiaal (spanningsverschil bij een neuron):
a. Rustpotentiaal is -70mV
i. Buiten relatief veel Na+ en Cl-
ii. Binnen relatief veel K+ en negatief geladen eiwitten
b. Bij prikkeling
i. Celmembraan doorlaatbaar voor Na+ ionen
ii. Na+ influx (natrium gaat de cel in)
iii. Binnenkant cel positief
iv. Depolarisatie (het verschil wordt minder groot)
1. Drempelwaarde voor een impuls : -50mV
2. Werking: In rust -70mV, natrium stroomt
naar binnen en in de cel bereikt de
drempelwaarde van -50mV. Alle kanalen
gaan daardoor open met het gevolg dat de
spanning nog meer stijgt, namelijk tot max
30mV. Er dus dan 100mV nodig voor een
actiepotentiaal
o Repolaristatie (celmembraan wordt toelaatbaar voor K+)
a. K+ efflux
i. Binnen kant cel wordt weer meer negatief
b. Hyperpolaristatie:
i. Niet alle kaliumkanalen sluiten zich tegelijker tijd
c. Na/K- Pomp
i. Verhouding ionen weer in evenwicht -70mV
o Saltatoire geleiding
a. Neuronen met myeline schede (cellen van Schwann)
b. Myeline schede werkt isolerend waardoor het signaal steeds
springt.
i. Gaat sneller
ii. Saltatoire geleiding
o Impulsoverdracht
a. Overdacht gaat van dendriet naar axon
b. Overdacht door synapsen
, c. Wordt door gegeven door natrium openingen knoop van
Renviet
o Neurotransmitters
a. Stimulerend: Acetycholine, norepifrine (noradrenaline)
b. Remmend: dopamine, serotonine en GABA
i. Hebben invloed op ziekten zo als depressie en
alzheimer
ii. In de hersenventrikels zit Cerebrospinale vloeistof (CSF), ook wel liquor of
hersenvocht.
o Wordt gemaakt in de plexus choreïdeus (in de ventrikels.
Ependymcellen maken de vloeistof af.
a. Productie: +/- 500ml/ 24u
b. Gaat door middel van vaatjes naar de hersenen.
o Werkt als:
a. Schokbreker
b. Ondersteunt gewicht, loopt rond om het hele ruggenmerg
c. Ondersteunt de circulatie:
i. Voedingsstoffen
ii. Hormonen
iii. Afvalstoffen