cel en leven
4.1 Levende cellen
Organisatieniveaus
molecuul → organel → cel → weefsel → orgaan → orgaanstelsel → organisme →
populatie → soort → levensgemeenschap → ecosysteem → systeem aarde
Voorbeelden:
DNA grutto
celkern populatie grutto’s
beencel grutto
beenweefsel alle organismen weidegebied
bot weidegebied
beenderstelsel biosfeer (systeem aarde)
Levenskenmerken:
● opgebouwd uit een of meer cellen
● groeien
● voortplanten
● stofwisseling (opnemen, omzetten en afgeven van stoffen)
● waarnemen en reageren op verandering in de omgeving
● organisatie van erfelijk materiaal
Oppervlakte-volume verhouding:
Verhouding tussen de oppervlakte van een organisme (deel waarmee het contact heeft met de
buitenwereld) en het volume van een organisme.
A = 6 x 1 x 1 = 6 m2 A = 6 x 10 x 10 = 600 m2 A = 6 x 100 x 100 = 60.000 m2
V = 1 x 1 x 1 = 1 m3 V = 10 x 10 x 10 = 1.000 m3 V = 100 x 100 x 100 = 1.000.000 m3
! Naarmate de omvang groter wordt, neemt het volume sneller toe dan het oppervlak.
nuttige opdrachten:
BINAS:
, cel en leven
Eencellige organismen: Meercellige organismen:
- Groot oppervlakte–volume verhouding - Klein oppervlakte–volume verhouding
Stofuitwisseling: Stofuitwisseling:
● Opname O2 en afgifte CO2 (via celmembraan) ● Opname O2 & afgifte CO2 (via
Warmte: gespecialiseerde organen, met groot
● Verlaat cel (geen invloed activiteit oppervlak)
organisme) Warmte:
● Wordt ingezet in een organisme om activiteit
Hoe groter het volume van het organisme, hoe groter te verhogen bij koudbloedige dieren en wordt
de zuurstofbehoefte. De grootte van de cel bij een constant gehouden bij warmbloedige dieren om
eencellige wordt beperkt door de zuurstofbehoefte: er activiteit constant te houden.
moet genoeg oppervlak zijn om daaraan te voldoen.
Celdifferentiatie:
Cellen van een meercellig organisme zijn ontstaan uit 1 bevruchte eicel; deze deelt, de
gevormde cellen ook (lijken op elkaar). In een later stadium van de ontwikkeling van een
embryo ontstaan cellen met een verschillende grootte, vorm en functie; celdifferentiatie.
Begrippen
Organellen = gespecialiseerd onderdeel
van een cel met een bepaalde functie
Weefsel = groepen cellen met dezelfde
functie
Organen = hebben binnen een organisme
gespecialiseerde taken (gevormd uit
verschillende weefsels)
Stamcellen = ongedifferentieerde cellen
die kunnen blijven delen
Stamcelbronnen
1. Embryo’s → embryonale cellen kunnen differentieren tot elk gewenst type cel (ze
komen uit embryo’s die overblijven na een ivf-behandeling)
2. Navelstreng → (lijken al sterk op volwassen stamcellen) kunnen niet meer tot elk type
cel uitgroeien & onderzoekers proberen hieruit insulineproducerende cellen te kweken
3. Volwassen organen → zijn zo te beinvloeden dat ze veranderen in cellen met een
bepaalde functie (vb: maken van insuline)
nuttige opdrachten:
BINAS:
4.1 Levende cellen
Organisatieniveaus
molecuul → organel → cel → weefsel → orgaan → orgaanstelsel → organisme →
populatie → soort → levensgemeenschap → ecosysteem → systeem aarde
Voorbeelden:
DNA grutto
celkern populatie grutto’s
beencel grutto
beenweefsel alle organismen weidegebied
bot weidegebied
beenderstelsel biosfeer (systeem aarde)
Levenskenmerken:
● opgebouwd uit een of meer cellen
● groeien
● voortplanten
● stofwisseling (opnemen, omzetten en afgeven van stoffen)
● waarnemen en reageren op verandering in de omgeving
● organisatie van erfelijk materiaal
Oppervlakte-volume verhouding:
Verhouding tussen de oppervlakte van een organisme (deel waarmee het contact heeft met de
buitenwereld) en het volume van een organisme.
A = 6 x 1 x 1 = 6 m2 A = 6 x 10 x 10 = 600 m2 A = 6 x 100 x 100 = 60.000 m2
V = 1 x 1 x 1 = 1 m3 V = 10 x 10 x 10 = 1.000 m3 V = 100 x 100 x 100 = 1.000.000 m3
! Naarmate de omvang groter wordt, neemt het volume sneller toe dan het oppervlak.
nuttige opdrachten:
BINAS:
, cel en leven
Eencellige organismen: Meercellige organismen:
- Groot oppervlakte–volume verhouding - Klein oppervlakte–volume verhouding
Stofuitwisseling: Stofuitwisseling:
● Opname O2 en afgifte CO2 (via celmembraan) ● Opname O2 & afgifte CO2 (via
Warmte: gespecialiseerde organen, met groot
● Verlaat cel (geen invloed activiteit oppervlak)
organisme) Warmte:
● Wordt ingezet in een organisme om activiteit
Hoe groter het volume van het organisme, hoe groter te verhogen bij koudbloedige dieren en wordt
de zuurstofbehoefte. De grootte van de cel bij een constant gehouden bij warmbloedige dieren om
eencellige wordt beperkt door de zuurstofbehoefte: er activiteit constant te houden.
moet genoeg oppervlak zijn om daaraan te voldoen.
Celdifferentiatie:
Cellen van een meercellig organisme zijn ontstaan uit 1 bevruchte eicel; deze deelt, de
gevormde cellen ook (lijken op elkaar). In een later stadium van de ontwikkeling van een
embryo ontstaan cellen met een verschillende grootte, vorm en functie; celdifferentiatie.
Begrippen
Organellen = gespecialiseerd onderdeel
van een cel met een bepaalde functie
Weefsel = groepen cellen met dezelfde
functie
Organen = hebben binnen een organisme
gespecialiseerde taken (gevormd uit
verschillende weefsels)
Stamcellen = ongedifferentieerde cellen
die kunnen blijven delen
Stamcelbronnen
1. Embryo’s → embryonale cellen kunnen differentieren tot elk gewenst type cel (ze
komen uit embryo’s die overblijven na een ivf-behandeling)
2. Navelstreng → (lijken al sterk op volwassen stamcellen) kunnen niet meer tot elk type
cel uitgroeien & onderzoekers proberen hieruit insulineproducerende cellen te kweken
3. Volwassen organen → zijn zo te beinvloeden dat ze veranderen in cellen met een
bepaalde functie (vb: maken van insuline)
nuttige opdrachten:
BINAS: