Natuurkunde: Licht
Lichtbronnen: voorwerpen die zelf licht geven
De zon is een natuurlijke lichtbron
Gloeilampen en TL-buizen zijn kunstmatige lichtbronnen: door de mens gemaakt
Voorwerp kun je alleen zien als het verlicht wordt, het licht dat op het voorwerp valt word dan
teruggekaatst, het teruggekaatste licht komt in je ogen: maan zie je door de weerkaatsing van het
zonlicht
Diffuus: in alle richtingen
Gezichtsveld: het gebied dat je vanaf een bepaalde plaats kunt zien
Lichtbundel wordt zichtbaar door mist, rookdeeltjes of stofdeeltjes
o De mist bestaat uit kleine waterdruppels die het licht diffuus weerkaatst van de bundel
Evenwijdig licht: zonlicht, allemaal in rechte lijnen
Convergent licht: door een bolle lens of een holle spiegel, licht gaat naar een punt
Divergent licht: bijv. de koplamp van je fiets, verspreid zich van een punt naar een groot stuk
Lichtsnelheid: 300 000 km/s
In 1849 door de Franse natuurkundige Armand Fizeau de waarde voor de lichtsnelheid bepaald
o Gebruikte een felle lichtbron die licht scheen op een 8633 meter verder gelegen spiegel en dat
licht kaatste terug naar een verrekijker, ook gebruikte hij een snel draaiend tandwiel.
Schaduw: ontstaat als het licht van een lichtbron door een voorwerp wordt tegengehouden
Scherp schaduwbeeld: heeft een duidelijke rand met een scherpe overgang van licht naar donker
Kernschaduw: het gebied waar helemaal geen licht komt
Halfschaduw: het gebied waar de schaduw naar de rand toe steeds lichter wordt
Maansverduistering: wanneer de maan in de schaduwkegel van de aarde terechtkomt wordt hij niet
meer beschermd door het licht van de zon
Zonsverduistering: wanneer de maan, vanuit de aarde bekeken, vóór de zon staat dan beweegt de
aarde door de schaduwkegel van de maan
lengte schaduwbeeld afstand voorwerp en lichtbron b
Vergrotingsfactor: N: lengte voorwerp N: afstand schaduw enlichtbron = N: a
Om schaduw bij een foto weg te werken kan je een lichtkast gebruiken: kast waarin een lamp achter
een matglazen plaat zit
o Paraplureflector kan ook gebruikt worden
Lamp schijnt niet direct op het gezicht maar tegen de binnenzijde van de paraplu,
deze weerkaatst het licht diffuus en zorgt voor een grote lichtbron met weinig strakke
schaduw
Spiegelwet: hoek van inval = hoek van terugkaatsing = ∟i = ∟t
Normaal: de lijn die loodrecht op de spiegel staat op de plaats waar de lichtstraal de spiegel raakt
Hoek van inval (i): de hoek tussen de invallende lichtstraal en de normaal
Hoek van terugkaatsing (t): de hoek tussen de teruggekaatste lichtstraal en de normaal
Tripelspiegel: bestaat uit drie spiegels die loodrecht op elkaar staan, je ziet alles ‘op z’n kop’
o Het licht weerkaatst in precies dezelfde richting terug
Wit licht: alle kleuren
o Maak je zichtbaar met een prisma
Lichtbronnen: voorwerpen die zelf licht geven
De zon is een natuurlijke lichtbron
Gloeilampen en TL-buizen zijn kunstmatige lichtbronnen: door de mens gemaakt
Voorwerp kun je alleen zien als het verlicht wordt, het licht dat op het voorwerp valt word dan
teruggekaatst, het teruggekaatste licht komt in je ogen: maan zie je door de weerkaatsing van het
zonlicht
Diffuus: in alle richtingen
Gezichtsveld: het gebied dat je vanaf een bepaalde plaats kunt zien
Lichtbundel wordt zichtbaar door mist, rookdeeltjes of stofdeeltjes
o De mist bestaat uit kleine waterdruppels die het licht diffuus weerkaatst van de bundel
Evenwijdig licht: zonlicht, allemaal in rechte lijnen
Convergent licht: door een bolle lens of een holle spiegel, licht gaat naar een punt
Divergent licht: bijv. de koplamp van je fiets, verspreid zich van een punt naar een groot stuk
Lichtsnelheid: 300 000 km/s
In 1849 door de Franse natuurkundige Armand Fizeau de waarde voor de lichtsnelheid bepaald
o Gebruikte een felle lichtbron die licht scheen op een 8633 meter verder gelegen spiegel en dat
licht kaatste terug naar een verrekijker, ook gebruikte hij een snel draaiend tandwiel.
Schaduw: ontstaat als het licht van een lichtbron door een voorwerp wordt tegengehouden
Scherp schaduwbeeld: heeft een duidelijke rand met een scherpe overgang van licht naar donker
Kernschaduw: het gebied waar helemaal geen licht komt
Halfschaduw: het gebied waar de schaduw naar de rand toe steeds lichter wordt
Maansverduistering: wanneer de maan in de schaduwkegel van de aarde terechtkomt wordt hij niet
meer beschermd door het licht van de zon
Zonsverduistering: wanneer de maan, vanuit de aarde bekeken, vóór de zon staat dan beweegt de
aarde door de schaduwkegel van de maan
lengte schaduwbeeld afstand voorwerp en lichtbron b
Vergrotingsfactor: N: lengte voorwerp N: afstand schaduw enlichtbron = N: a
Om schaduw bij een foto weg te werken kan je een lichtkast gebruiken: kast waarin een lamp achter
een matglazen plaat zit
o Paraplureflector kan ook gebruikt worden
Lamp schijnt niet direct op het gezicht maar tegen de binnenzijde van de paraplu,
deze weerkaatst het licht diffuus en zorgt voor een grote lichtbron met weinig strakke
schaduw
Spiegelwet: hoek van inval = hoek van terugkaatsing = ∟i = ∟t
Normaal: de lijn die loodrecht op de spiegel staat op de plaats waar de lichtstraal de spiegel raakt
Hoek van inval (i): de hoek tussen de invallende lichtstraal en de normaal
Hoek van terugkaatsing (t): de hoek tussen de teruggekaatste lichtstraal en de normaal
Tripelspiegel: bestaat uit drie spiegels die loodrecht op elkaar staan, je ziet alles ‘op z’n kop’
o Het licht weerkaatst in precies dezelfde richting terug
Wit licht: alle kleuren
o Maak je zichtbaar met een prisma