Inleiding (Onderwijs)Sociologie
Sociologie, een introductie
,Inhoudsopgave
Oefententamenvragen hoofdstuk 1 ………………………………………………… Blz. 3
Oefententamenvragen hoofdstuk 2 ………………………………………………… Blz. 4
Oefententamenvragen hoofdstuk 3 ………………………………………………… Blz. 5
Oefententamenvragen hoofdstuk 4 ………………………………………………… Blz. 6
Oefententamenvragen artikel Boterman ………………………………………… Blz. 7
Oefententamenvragen reader: ‘Theoretical approaches’ ………………………… Blz. 7
Oefententamenvraag reader: ‘The open systems approaches’ ………………… Blz. 9
Oefententamenvragen reader: Chapter 2 ………………………………………… Blz. 9
Oefententamenvragen artikel: Wang & Degol (2017) ………………………… Blz. 10
Oefententamenvragen hoofdstuk 5 en reader hoofdstuk 7 ………………………… Blz. 10
Oefententamenvragen hoofdstuk 6 ………………………………………………… Blz. 13
Oefententamenvragen hoofdstuk 7 ………………………………………………… Blz. 14
Oefententamenvragen hoofdstuk 16 ………………………………………………… Blz. 14
Oefententamenvragen hoofdstuk 11 en reader hoofdstuk 3 ………………………… Blz. 16
Oefententamenvragen hoofdstuk 12 en artikel: Equal access but unequal outcomes Blz. 17
Oefententamenvragen hoofdstuk 8 ………………………………………………… Blz. 19
Oefententamenvragen hoofdstuk 10 ………………………………………………… Blz. 20
Oefententamenvragen artikel: Stearns & Glennie ………………………………… Blz. 22
Antwoorden ………………………………………………………………………… Blz. 24
2
, Oefententamenvragen hoofdstuk 1
1. Hoe veranderde de maatschappij door de Verlichting en de Franse Revolutie?
2. Wat is geen gevolg van de modernisering?
a. Uitbreiding van het boerenleven
b. Arbeidsdifferentiatie
c. Toename productiviteit
d. Secularisering
3. Tijdens de modernisering nam de welvaart toe, maar er kwam daarbij ook steeds meer
armoede. Leg deze tegenstelling uit.
4. Wie is de grondlegger van de sociologie?
a. Auguste Comte
b. Jürgen Habermas
c. Niklas Luhmann
5. Bij wie hoort ‘sociale orde door positivisme’?
a. Auguste Comte
b. Jürgen Habermas
c. Niklas Luhmann
6. Wat speelt volgens Comte een belangrijke rol voor het probleem van de niet-arbitraire
contingentie en de sociale orde?
a. Geschiedenis
b. Wetenschap
c. Traditie
d. Religie
7. Leg uit waarom het schoolsysteem wel contingent is, maar niet arbitrair? Maak in je
antwoord gebruik van minstens één legitimerende derde.
3