Hoofdstuk 2 Cellen.................................................................................................................................3
2.1. Metabolisme:...................................................................................................................................3
Verbranding:.......................................................................................................................................3
Energie:...............................................................................................................................................4
Enzymen:............................................................................................................................................5
2.2. Bouw van de cel...............................................................................................................................5
Celmembraan:....................................................................................................................................5
............................................................................................................................................................6
Transport via de celmembraan:.........................................................................................................7
Organellen van de cel:........................................................................................................................9
Hoofdstuk 3 Weefsels...........................................................................................................................11
1.Epitheel..........................................................................................................................................11
2.Steunweefsel.................................................................................................................................13
3 Spierweefsel..................................................................................................................................16
4 Zenuwweefsel................................................................................................................................17
Medische terminologie:........................................................................................................................18
plaatsaanduiding lichaam:................................................................................................................18
Voor en achtervoegsels (pagina 490-492 Greg.):..............................................................................19
Klinimetrie............................................................................................................................................21
Klinische fotografie...............................................................................................................................22
Communicatie:.....................................................................................................................................23
Adnexen van de huid............................................................................................................................26
Haren ...............................................................................................................................................26
Nagels .............................................................................................................................................28
Talgklieren .......................................................................................................................................28
Zweetklieren ....................................................................................................................................29
Borstklieren .....................................................................................................................................29
Verschillen in de huid...........................................................................................................................31
Verschillen man & vrouw..................................................................................................................31
Verschillen leeftijden........................................................................................................................31
Photoaging.......................................................................................................................................32
Verschillen huidskleur......................................................................................................................33
Vitamine D adviezen blanke – negroïde huid..................................................................................33
Licht en kleur........................................................................................................................................34
Soorten lichtbronnen........................................................................................................................34
Reflectie en absorptie van licht........................................................................................................34
, Ontstaan van kleuren.......................................................................................................................35
kleurencirkel.....................................................................................................................................35
Infectiepreventie in de huidtherapie....................................................................................................36
Handhygiëne.....................................................................................................................................36
Reinigen, desinfecteren, sterilisatie..................................................................................................36
Kritische, semi kritische en kritische ruimtes....................................................................................37
,Hoofdstuk 2 Cellen
Cellen zijn de kleinste eenheden van de huid. Onze huid bestaat ongeveer uit 60 miljoen X miljard
cellen.
Cellen zijn:
- Basisbouwstenen van organismen: (bouw) anatomische term
- Fundamentele stofwisselingseenheden van organismen: (stofwisseling) fysiologische term
Kenmerken van cellen (kenmerken van het leven):
- Ademhaling
- Voedselvertering
- Stofwisseling
- Reacties op veranderingen uit de omgeving
Er zijn verschillende celtypen met allemaal een eigen bouw + functie.
De cel is gevuld met cytoplasma. In het cytoplasma zitten weer organellen.
2.1. Metabolisme:
Metabolisme = stofwisseling alle biochemische reacties die in de cellen kunnen optreden.
2 type biochemische reacties:
1. Anabole reacties: Kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere. Worden tijdelijk
ingebouwd in de cellen en gebruikt voor groei, onderhoud en reparatie van weefsels
opbouwende stofwisseling/ assimilatie kost energie.
2. Ketabole reacties: Omzetting waarbij grotere moleculen worden afgebroken tot kleinere.
Hierbij komt energie vrij kan worden gebruikt voor de opbouwstofwisseling of andere
energie vragende processen als: bewegen en warmteproductie. Er is hierbij sprake van
afbraak van stoffen afbraakstofwisseling/ dissimilatie.
Verbranding:
Verbranding= een veelvoorkomende afbraakreactie
Bij verbranding reageert een energierijke stof (de brandstof) met zuurstof. Er is altijd zuurstof nodig,
daarom noemen we de verbranding : aerobe dissimilatie. Verbranding in de cel wordt ook vaak
celademhaling genoemd. Doel van verbranding in de cel = vrijmaken van energie waarmee de cel
allerlei activiteiten kan uitvoeren.
Brandstof voor verbranding is meestal: glucose
Na verbranding komt vrij: - energie
- afvalstoffen: koolstofdioxide afvalgas (ademen we uit)
water wordt meestal weer gebruikt in de cellen
formule verbranding glucose:
glucose + zuurstof = energie + water + kolstofdioxide
, Wanneer er geen glucose beschikbaar is, kunnen de cellen ook vetten verbranden. Deze verbranding
is minder ‘schoon’, want er ontstaan meer afvalstoffen die de cel moet zien kwijt te raken.
Formule verbranding vetten:
Vetten + zuurstof= energie + water + koolstofdioxide + afvalstoffen
Wanneer er geen zuurstof in de cel is, maar wel behoefte aan energie cel schakelt over op afbraak
van energierijke stoffen, zonder dat daar zuurstof bij gebruikt wordt. Dit noemen we: anaerobe
dissimilatie.
Voordeel anaerobe dissimilatie = de cel kan toch energie vrijmaken.
Nadeel anaerobe dissimilatie = de energieopbrengst is veel lager en er zijn meer afvalstoffen zoals
bijv. melkzuur. Dit proces gebeurt onder andere in de spieren als ze veel arbeid moeten verrichten.
Melkzuur is een organische stof die zo snel mogelijk afgebroken moet worden, want melkzuur is
giftig.
Anaerobe dissimilatie formule:
Glucose energie + melkzuur + water
Energie:
Doordat er continu verbranding plaatsvindt in de cellen, beschikt hij ook voortdurend over energie.
Deze energie wordt opgeslagen in de energierijke bindingen in de cel. De energie kun je ‘opladen’ en
dit heet: adenosinefosfaat ADP.
ADP: er zitten twee fosfaatmoleculen vast aan het eiwit adenosine.
Verder zweven er losse fosfaatmoleculen in de cel. Wanneer de energie door verbranding vrijkomt,
kan er een derde molecuul aan de ADP worden gebonden. Dan heet de stof: adenosinetrifosfaat.
ATP: er zitten drie fosfaatmoleculen vast aan het eiwit adenosine.
Tegelijk met het fosfaatmolecuul wordt er een beetje energie opgeslagen. De derde
fosfaatverbinding energierijke binding.
ADP is nu ‘opgeladen’. ATP ‘bewaart’ de energie. Je zou het een bioaccu kunnen noemen.
Formule vorming adenosinetrifosfaat:
ADP + P (P=phosfaat) +energie = ATP
ATP is op deze manier een klein energiepakketje geworden. De ATP-moleculen kunnen zich overal in
de cel bevinden. Zodra er ergens energie nodig is, wordt het derde fosfaatmolecuul heel snel
losgekoppeld en komt de opgeslagen energie vrij.
Formule vrijmaken van energie uit ATP-moleculen:
ATP ADP + P + energie
2.1. Metabolisme:...................................................................................................................................3
Verbranding:.......................................................................................................................................3
Energie:...............................................................................................................................................4
Enzymen:............................................................................................................................................5
2.2. Bouw van de cel...............................................................................................................................5
Celmembraan:....................................................................................................................................5
............................................................................................................................................................6
Transport via de celmembraan:.........................................................................................................7
Organellen van de cel:........................................................................................................................9
Hoofdstuk 3 Weefsels...........................................................................................................................11
1.Epitheel..........................................................................................................................................11
2.Steunweefsel.................................................................................................................................13
3 Spierweefsel..................................................................................................................................16
4 Zenuwweefsel................................................................................................................................17
Medische terminologie:........................................................................................................................18
plaatsaanduiding lichaam:................................................................................................................18
Voor en achtervoegsels (pagina 490-492 Greg.):..............................................................................19
Klinimetrie............................................................................................................................................21
Klinische fotografie...............................................................................................................................22
Communicatie:.....................................................................................................................................23
Adnexen van de huid............................................................................................................................26
Haren ...............................................................................................................................................26
Nagels .............................................................................................................................................28
Talgklieren .......................................................................................................................................28
Zweetklieren ....................................................................................................................................29
Borstklieren .....................................................................................................................................29
Verschillen in de huid...........................................................................................................................31
Verschillen man & vrouw..................................................................................................................31
Verschillen leeftijden........................................................................................................................31
Photoaging.......................................................................................................................................32
Verschillen huidskleur......................................................................................................................33
Vitamine D adviezen blanke – negroïde huid..................................................................................33
Licht en kleur........................................................................................................................................34
Soorten lichtbronnen........................................................................................................................34
Reflectie en absorptie van licht........................................................................................................34
, Ontstaan van kleuren.......................................................................................................................35
kleurencirkel.....................................................................................................................................35
Infectiepreventie in de huidtherapie....................................................................................................36
Handhygiëne.....................................................................................................................................36
Reinigen, desinfecteren, sterilisatie..................................................................................................36
Kritische, semi kritische en kritische ruimtes....................................................................................37
,Hoofdstuk 2 Cellen
Cellen zijn de kleinste eenheden van de huid. Onze huid bestaat ongeveer uit 60 miljoen X miljard
cellen.
Cellen zijn:
- Basisbouwstenen van organismen: (bouw) anatomische term
- Fundamentele stofwisselingseenheden van organismen: (stofwisseling) fysiologische term
Kenmerken van cellen (kenmerken van het leven):
- Ademhaling
- Voedselvertering
- Stofwisseling
- Reacties op veranderingen uit de omgeving
Er zijn verschillende celtypen met allemaal een eigen bouw + functie.
De cel is gevuld met cytoplasma. In het cytoplasma zitten weer organellen.
2.1. Metabolisme:
Metabolisme = stofwisseling alle biochemische reacties die in de cellen kunnen optreden.
2 type biochemische reacties:
1. Anabole reacties: Kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere. Worden tijdelijk
ingebouwd in de cellen en gebruikt voor groei, onderhoud en reparatie van weefsels
opbouwende stofwisseling/ assimilatie kost energie.
2. Ketabole reacties: Omzetting waarbij grotere moleculen worden afgebroken tot kleinere.
Hierbij komt energie vrij kan worden gebruikt voor de opbouwstofwisseling of andere
energie vragende processen als: bewegen en warmteproductie. Er is hierbij sprake van
afbraak van stoffen afbraakstofwisseling/ dissimilatie.
Verbranding:
Verbranding= een veelvoorkomende afbraakreactie
Bij verbranding reageert een energierijke stof (de brandstof) met zuurstof. Er is altijd zuurstof nodig,
daarom noemen we de verbranding : aerobe dissimilatie. Verbranding in de cel wordt ook vaak
celademhaling genoemd. Doel van verbranding in de cel = vrijmaken van energie waarmee de cel
allerlei activiteiten kan uitvoeren.
Brandstof voor verbranding is meestal: glucose
Na verbranding komt vrij: - energie
- afvalstoffen: koolstofdioxide afvalgas (ademen we uit)
water wordt meestal weer gebruikt in de cellen
formule verbranding glucose:
glucose + zuurstof = energie + water + kolstofdioxide
, Wanneer er geen glucose beschikbaar is, kunnen de cellen ook vetten verbranden. Deze verbranding
is minder ‘schoon’, want er ontstaan meer afvalstoffen die de cel moet zien kwijt te raken.
Formule verbranding vetten:
Vetten + zuurstof= energie + water + koolstofdioxide + afvalstoffen
Wanneer er geen zuurstof in de cel is, maar wel behoefte aan energie cel schakelt over op afbraak
van energierijke stoffen, zonder dat daar zuurstof bij gebruikt wordt. Dit noemen we: anaerobe
dissimilatie.
Voordeel anaerobe dissimilatie = de cel kan toch energie vrijmaken.
Nadeel anaerobe dissimilatie = de energieopbrengst is veel lager en er zijn meer afvalstoffen zoals
bijv. melkzuur. Dit proces gebeurt onder andere in de spieren als ze veel arbeid moeten verrichten.
Melkzuur is een organische stof die zo snel mogelijk afgebroken moet worden, want melkzuur is
giftig.
Anaerobe dissimilatie formule:
Glucose energie + melkzuur + water
Energie:
Doordat er continu verbranding plaatsvindt in de cellen, beschikt hij ook voortdurend over energie.
Deze energie wordt opgeslagen in de energierijke bindingen in de cel. De energie kun je ‘opladen’ en
dit heet: adenosinefosfaat ADP.
ADP: er zitten twee fosfaatmoleculen vast aan het eiwit adenosine.
Verder zweven er losse fosfaatmoleculen in de cel. Wanneer de energie door verbranding vrijkomt,
kan er een derde molecuul aan de ADP worden gebonden. Dan heet de stof: adenosinetrifosfaat.
ATP: er zitten drie fosfaatmoleculen vast aan het eiwit adenosine.
Tegelijk met het fosfaatmolecuul wordt er een beetje energie opgeslagen. De derde
fosfaatverbinding energierijke binding.
ADP is nu ‘opgeladen’. ATP ‘bewaart’ de energie. Je zou het een bioaccu kunnen noemen.
Formule vorming adenosinetrifosfaat:
ADP + P (P=phosfaat) +energie = ATP
ATP is op deze manier een klein energiepakketje geworden. De ATP-moleculen kunnen zich overal in
de cel bevinden. Zodra er ergens energie nodig is, wordt het derde fosfaatmolecuul heel snel
losgekoppeld en komt de opgeslagen energie vrij.
Formule vrijmaken van energie uit ATP-moleculen:
ATP ADP + P + energie
