Vragen
Vraag 1
‘’Sterk wisselende en snel opeenvolgende stemmingen en emoties’’ is een beschrijving van één van
de vier probleemgebieden van de Borderline persoonlijkheidsstoornis. Welke is het?
a. Impulsbeheersing = impulsief gedrag en gebrek aan inhibitie.
b. Affectregulatie = sterk wisselende en snel opeenvolgende stemmingen en emoties.
Overwegend somber en prikkelbaar, kan ook hypermane vrolijkheid en energie.
c. Intermenselijke relaties = instabiele en intense relaties waarbij perioden zijn van idealiseren
of kleineren. Het kan heel plotseling gaan en ook angst om in de steek gelaten te worden.
d. Cognitieve stoornissen = paranoide ervaringen, hallucinaties, dissociatieve klachten (niet
bewustzijn met gedachten en gevoel) m.b.t. stressvolle situaties.
Vraag 2
Bart heeft meerdere jaren last gehad van een depressie. Als gevolg hiervan scoort hij permanent
hoger op neuroticisme. Bij welke hypothese met betrekking tot de relatie tussen
persoonlijkheidstrekken en psychopathologie is hier beschreven?
a. Complicatie hypothese = langdurige psychopathologische syndromen verzorgen tijdelijke
veranderingen in de persoonlijkheid. Voorbeeld: langdurige depressie kan leiden tot tijdelijk
verhoogde scores op de trek neuroticisme.
b. Kwetsbaarheidshypothese = persoonlijkheidstrekken weerspiegelen kwetsbaarheid om
bepaalde symptomen te ontwikkelen onder invloed van specifieke stressoren.
c. Litteken hypothese = permanente persoonlijkheidsverandering ten gevolge van een mentale
stoornis, dan is er littekeneffect. Verhoogde scores op neuroticisme blijven bestaan na de
depressiesymptomen zijn verdwenen.
d. Spectrumhypothese = normale persoonlijkheid en psychopathologische syndromen liggen op
één zelfde continuüm en dat veroorzaakt wordt door onderliggend genetisch-biologische
factor.
Vraag 3
Substantiële beperkingen in het functioneren op het gebied van het ‘zelf’ en ‘relaties’.
Waar is dit de definitie van?
A. Abnormale persoonlijkheid = extreme positie of afwijking op de 5 dimensies van normale
persoonlijkheid (big five).
B. Borderline persoonlijkheidsstoornis = instabiele relaties met anderen en instabiel zelfbeeld.
Sterke stemmingswisselingen en impulsief zijn. Symptomen op vier gebieden: Affectregulatie,
Intermenselijke relaties, Impulsbeheersing en Cognitieve processen.
C. Gestoorde persoonlijkheid = beperkingen in functioneren zelf (identiteit) en relaties
(empathie). Kwalitatief verschil met normale persoonlijkheid. Meer dan alleen kwantitatief op 5
dimensies van de big five (normale persoonlijkheid).
D. Normale persoonlijkheid = normale scores op persoonlijkheidstrekken uit big five.
Vraag 4
Wat zijn de voordelen van een dimensionele benadering voor het diagnosticeren van een stoornis?