kennisbasistoets
NED
, Mondelinge communicatie
- 1. Loes zegt het volgende: Ik ga eerst op zoek naar het brood en ga daarna naar de groente-
afdeling”.
Van welke taalfunctie is hier sprake?
a) Zelfhandhaving
b) Rapporteren
c) Zelfsturing
- 2. Welke zin hoort bij de interactionele benadering?
a) Taal leren door taalleervermogen en taalaanbod
b) Taal leren door taalleervermogen
c) Taal leren door imitatie, bekrachtiging en conditionering
- 3. Wanneer een kind een tweede taalontwikkeling doorgaat en hierbij woorden uit de
moedertaal vertaald is er sprake van:
a) Interferentietheorie
b) Tweetalige opvoeding
c) Universalistische theorie
- 4. Onder welk onderdeel van mondelinge communicatie valt “sturing van anderen”?
A. Sociale taalfuncties
B. Cognitieve taalfuncties
C. Gesprekssituaties
- 5. Welk van de onderstaande antwoorden is geen spreekdoel?
A. Amuseren
B. Overtuigen
C. Sturing van anderen
- 6. Sociale taalfuncties (zelfhandhaving – zelfsturing – sturing van anderen – structurering van
het gesprek) hebben betrekking op de interactie tussen mensen. Naar welke functie van taal
verwijzen deze functies nog meer?
A. Cognitieve taalfuncties
B. Communicatieve taalfuncties
C. Geen van beide
- 7. In welke fase van taalontwikkeling ontwikkelt een kind het symbool bewustzijn?
A. Differentiatiefase
B. Prelingualefase
C. Vroeglinguale fase
- 8. Wat wordt er bedoeld met simultane tweetaligheid?
A. Beginnen voor dat ze drie jaar zijn al met het leren van een tweede moedertaal
B. Leert de tweede moedertaal nadat hij de eerste taal al kent
C. De fouten die ontstaan door de verschillen in twee moedertalen
- 9. Welke luisterstrategie hoort er bij het luisterdoel “zich een mening willen vormen”?
A. Intensief
B. Gericht
,C. Kritisch
- 10. In groep 6 van de Mariaschool staat woordenschat standaard elke week drie keer op het
programma. Er wordt aandacht besteed aan aanbod van nieuwe woorden en de koppeling aan
het bestaande woordnetwerk. Hierbij wordt een methode gebruikt en gevolgd.
Welke vorm van woordenschatonderwijs wordt hier aangeboden?
A.) Incidenteel woordenschatonderwijs
B.) Intentioneel woordenschatonderwijs
C.) Semi-intentioneel woordenschatonderwijs
Mondelinge taalvaardigheid
- 11. Alicia zegt tegen haar moeder: oto boem. In welke fase van de taalverwerving zit zij?
a. vroeg linguale fase
b. prelingguale fase
c. differentiatie fase
Taalbeschouwing
- 12.Waaronder vallen antoniemen, synoniemen en hyponiemen?
a) Semantiek
b) Pragmatiek
c) Orthografie
- 13. Wat is classiferen?
a) Zoeken naar overeenkomsten en verschillen
b) Woorden indelen op grond van gemeenschappelijke kenmerken
c) Het uit elkaar halen van een woord
- 14. Mark zegt: ‘Een homofoon is een woord met dezelfde spelling, maar met verschil in
uitspraak’.
Daan zegt: ‘Een homograaf is een woord met dezelfde betekenis, maar met verschil in
spelling’.
Wie heeft gelijk?
a) Mark heeft gelijk.
b) Daan heeft gelijk.
c) Ze hebben beide niet gelijk.
- 15. Bij welk didactisch model worden er voorbeelden aangereikt waar kinderen zelf regels bij
gaan ontdekken?
a) Interactieve aanpak
b) Inductieve aanpak
c) Deductieve aanpak
- 16. Wanneer je met kinderen kijkt naar de opbouw van woorden ben je bezig met het ..
a) Semantische niveau
b) Pragmatische niveau
c) Morfologische niveau
, - 17. Welke taalbeschouwingsstrategie hoort bij de volgende zin?
“Ik heb een lieve cavia, maar die van jou bijt”.
a) Vergelijken
b) Relateren
c) Generaliseren
- 18. In de volgende zin is een fout gemaakt op een niveau in taal.
Waarom jij altijd lelijk doen?’
a. Orthografisch niveau
b. Semantisch niveau
c. Syntactisch niveau
- 19. ‘Drie mei is mijn verjaardag.’ Uit hoeveel morfemen bestaat deze zin?
a. 5
b. 6
c. 7
- 20. Taalkundig ontleden van zinnen hoort bij:
a. Pragmatisch niveau
b. Semantisch niveau
c. Syntactisch niveau
- 21. het woord vogelverschrikker moet op de volgende manier in morfemen verdeeld worden.
a. vogel + verschrik + ker
b. vogel + verschrikker
c. vogel + ver + schrik + ker
- 22. Onder welk niveau hoort “uitspraak – intonatie – woordaccent”?
A. Pragmatisch niveau
B. Fonologisch niveau
C. Morfologisch niveau
- 23. Is “bedelen” een:
A. Homograaf
B. Homofoon
C. Beide
- 24. Wat wordt verstaan onder “taalvariatie”?
A. In aanmerking komen met andere vormen van Nederlands (dialecten of straattaal) of andere
talen (moedertaal).
B. De klankleer van vrije morfemen.
C. Het koppelen van voor- of achtervoegsels aan enkele woorden.
- 25. Onder welk niveau van taal horen samenstelling, afleiding, verbuiging en vervoegingen?
A. Fonologie
B. Morfologie
C. Semantiek