Landenanalyse H4 H1t/m8 + BB: H8 + H4 Export Planning Ilvy Gielen
- Filter model: alle variabelen op een rij zetten en dan ga je ze ranken van beide landen. Meest
gunstige landen krijgen een 1, dus hoe hoger het getal hoe lager in de ranking. Je maakt een keuze
welke gewichten je aan de criteria gaat hangen. Bij het totaal kijk je dus naar het laagste getal, die ga
je kiezen.
Risico’s verbonden aan exporteren:
- landenrisico (onvoldoende deviezen in het land aanwezig of beschikbaar)
- wisselkoersen (valutarisico)
- Culturele risico’s (o.a. betalingsmoraal debiteurenrisico)
- Transportrisico (door vaak grotere afstand)
- aansprakelijkheidsrisico’s
Landenrisico: het risico dat in dat land waarin jij je spullen verkoopt, er onvoldoende deviezen
(buitenlandse valuta) aanwezig zijn. In het land staat dit op salderingsrekening in deviezen.
- Deviezen: buitenlandse valuta in een land aanwezig. Van NL is dat bijvoorbeeld de dollars van
Amerika in NL. Lopende rekening 350 wat het land verdient, 320 uitgeeft.
Vb. Stel je exporteert naar een economisch slecht land in Afrika. De spullen zijn
geleverd en zo’n bedrijf in dat land betaald jou in zijn eigen munteenheid. Wat ga je
vervolgens doen als je dit geld hebt ontvangen? Omwisselen naar euro’s. Dit
lukt niet altijd, dit kan komen doordat het land zegt dat je het geld hier moet
besteden.
Er zijn 2 redenen voor het landenrisico:
Politiek risico: land het niet wilt wisselen of in oorlog is en wilt het geld besteden aan wapens (onwil)
Economisch risico: omdat ze het gewoon niet hebben, dus is het land niet in staat om de deviezen om
te wisselen. Bv. Weinig toerisme, ze kunnen hun eigen munt niet zomaar omwisselen en er zijn ook
weinig westerlingen die hun geld gaan lenen. Weinig export en veel import. (onvermogen)
Hoe meet je het landenrisico?:
1. Invoerdekking: internationale reserves (=deviezen + goud) / import
2. Debt ratio: buitenlandse schuld / export
3. Debt-service ratio : rente + aflossing (buitenlandse schuld) / export
De derde is beter dan de tweede vanwege het rekening houden met de looptijd
Vb. Bereken de invoerdekking en de debt-ratio van onderstaand land:
Waarde goud + deviezen 500
Buitenlandse schuld 1500 (rente 5%, aflossing 100 per jaar)
Import (2013) 100
Export (2013) 500
1. 500/100 = 5, dit houdt in dat je 5 maanden vooruit zou kunnen met de internationale reserves.
Dus dit getal is goed, idealiter 1 of hoger. Zo voldoende om voor import te betalen.
2. 1500/500 = 3, je verdient 500 en schuld is 1500, er blijft maar weinig over om de import van te
betalen, echter weet je niet hoe lang de looptijd van de rekening is. Dus is een minder handige ratio.
3. 75+100/500 = 0,35 gunstig want ze krijgen 500 binnen en ze zijn per jaar 175 kwijt. Er wordt dus
geld over gehouden om te importeren. Komt door de langere tijd om de schuld af te betalen.
Wisselkoerssystemen/risico’s
1) Vrije wisselkoers (= zwevende wisselkoers) appreciëren/depreciëren (Japan, Dollar etc) bij
appreciatie gaat het niveau omhoog en bij depreciatie omlaag
2) Vaste wisselkoers revalueren/devalueren (Kroon), wanneer deze daalt wordt het opgekocht,
zodat de waarde hetzelfde blijft. Tenzij het extreem is, dan wordt koers opnieuw vastgesteld. bij
revaluatie wordt de wisselkoers een hoger niveau. Bij devaluatie omlaag.
3) Vaste wisselkoers met bandbreedte (Gulden en Duitse Mark)
4) Één munt (euro)
- Filter model: alle variabelen op een rij zetten en dan ga je ze ranken van beide landen. Meest
gunstige landen krijgen een 1, dus hoe hoger het getal hoe lager in de ranking. Je maakt een keuze
welke gewichten je aan de criteria gaat hangen. Bij het totaal kijk je dus naar het laagste getal, die ga
je kiezen.
Risico’s verbonden aan exporteren:
- landenrisico (onvoldoende deviezen in het land aanwezig of beschikbaar)
- wisselkoersen (valutarisico)
- Culturele risico’s (o.a. betalingsmoraal debiteurenrisico)
- Transportrisico (door vaak grotere afstand)
- aansprakelijkheidsrisico’s
Landenrisico: het risico dat in dat land waarin jij je spullen verkoopt, er onvoldoende deviezen
(buitenlandse valuta) aanwezig zijn. In het land staat dit op salderingsrekening in deviezen.
- Deviezen: buitenlandse valuta in een land aanwezig. Van NL is dat bijvoorbeeld de dollars van
Amerika in NL. Lopende rekening 350 wat het land verdient, 320 uitgeeft.
Vb. Stel je exporteert naar een economisch slecht land in Afrika. De spullen zijn
geleverd en zo’n bedrijf in dat land betaald jou in zijn eigen munteenheid. Wat ga je
vervolgens doen als je dit geld hebt ontvangen? Omwisselen naar euro’s. Dit
lukt niet altijd, dit kan komen doordat het land zegt dat je het geld hier moet
besteden.
Er zijn 2 redenen voor het landenrisico:
Politiek risico: land het niet wilt wisselen of in oorlog is en wilt het geld besteden aan wapens (onwil)
Economisch risico: omdat ze het gewoon niet hebben, dus is het land niet in staat om de deviezen om
te wisselen. Bv. Weinig toerisme, ze kunnen hun eigen munt niet zomaar omwisselen en er zijn ook
weinig westerlingen die hun geld gaan lenen. Weinig export en veel import. (onvermogen)
Hoe meet je het landenrisico?:
1. Invoerdekking: internationale reserves (=deviezen + goud) / import
2. Debt ratio: buitenlandse schuld / export
3. Debt-service ratio : rente + aflossing (buitenlandse schuld) / export
De derde is beter dan de tweede vanwege het rekening houden met de looptijd
Vb. Bereken de invoerdekking en de debt-ratio van onderstaand land:
Waarde goud + deviezen 500
Buitenlandse schuld 1500 (rente 5%, aflossing 100 per jaar)
Import (2013) 100
Export (2013) 500
1. 500/100 = 5, dit houdt in dat je 5 maanden vooruit zou kunnen met de internationale reserves.
Dus dit getal is goed, idealiter 1 of hoger. Zo voldoende om voor import te betalen.
2. 1500/500 = 3, je verdient 500 en schuld is 1500, er blijft maar weinig over om de import van te
betalen, echter weet je niet hoe lang de looptijd van de rekening is. Dus is een minder handige ratio.
3. 75+100/500 = 0,35 gunstig want ze krijgen 500 binnen en ze zijn per jaar 175 kwijt. Er wordt dus
geld over gehouden om te importeren. Komt door de langere tijd om de schuld af te betalen.
Wisselkoerssystemen/risico’s
1) Vrije wisselkoers (= zwevende wisselkoers) appreciëren/depreciëren (Japan, Dollar etc) bij
appreciatie gaat het niveau omhoog en bij depreciatie omlaag
2) Vaste wisselkoers revalueren/devalueren (Kroon), wanneer deze daalt wordt het opgekocht,
zodat de waarde hetzelfde blijft. Tenzij het extreem is, dan wordt koers opnieuw vastgesteld. bij
revaluatie wordt de wisselkoers een hoger niveau. Bij devaluatie omlaag.
3) Vaste wisselkoers met bandbreedte (Gulden en Duitse Mark)
4) Één munt (euro)
