1) STRUCTUURGERICHTE STROMING
Structurele hulpverlener: gaat kijken naar structuur, interactiepatronen, ontwikkeling en de aanpassing. Wanneer deze structuur niet aangepast of nageleegd
wordt zien we vaak problemen (assen uit balans).
Kenmerken: problemen uit te rigide en geen structuur, structuur is een werkhypothese, verklaringsmodellen heel belangrijk, bieden nieuwe realiteit.
5 assen van Minuchin
= problemen komen voort uit een gedesoriënteerde structuur binnen het gezin. Gaat structuur in kaart brengen adhv 5 assen
As 1: grenzen van een systeem Een systeem kan goed functioneren als er afspraken zijn met grenzen.
Kluwen: Grenzen zijn niet gesteld, kinderen gaan meehelpen om problemen die voortkomen bij ouders op te gaan lossen.
Loszand: Naar buiten toe heel open gezin maar onderling is er weinig betrokkenheid. Elk staat in voor eigen problemen.
Absolute grenzen: Duidelijke lijn getrokken tussen subsystemen. Totaal geen betrokkenheid.
Alliantie: wie deelneemt aan interactie:
• Associatie: twee of meerdere die intens met elkaar betrokken zijn
• Coalitie: twee of meerdere intens met elkaar betrokken tegen een ander iemand
As 2: Flexibiliteit en rigiditeit Morfogenese: het crisismoment die veranderingen te weeg brengt.
Homeostase: na een crisis brengt de homeostase terug het evenwicht in de situatie
Wanneer er zich geen homeostase voordoet: geen stabiliteit, geen zekerheid, geen structuur, te rigide, moeilijkheid met
verandering.
As 3: Leidinggevende functie Welke hiërarchische structuur is er binnen het gezin
Gezinsvormen:
• Tweepersoonsgezin: gewoon
• Gezin met adjudant: oudste neemt ouderrol op
• Accordeongezin: 1 iemand is langere tijd uit het systeem
, • Flucturerend gezin: continu verandering
• Pleeggezin
• Nieuwsamengesteld gezin
• Gezin met geest: Gezinslid die is komen te overlijden
• Gezin met gezagsproblemen: te weinig gezag en structuur
As 4: Conflictoplossend Ideale is dat elk subsysteem de problemen kunnen oplossen.
vermogen
Vaak zien we dat kinderen dan:
• Zondebok rol: kind heeft gevoel voor iemand te moeten kiezen
• Afleiding kind: kind probeert dan voor afleiding te zorgen
• Parentificatie: kind neemt ouderrol op
Gezinsmythe:
Geïntegreerde meningen die door elk gezinslid wordt gedeeld.
Triade:
Er is een derde persoon betrokken die ofwel bemiddeld, afleid of opstookt. De triade kan een triangulatie veroorzaken
waardoor de ruzie een andere wending krijgt.
As 5: complimentaie en Complimentair: Gedragingen zijn op elkaar afgestemd
symmetrisch
Symmetrisch: beiden leden willen hetzelfde en dat botst (beiden willen leiden,…)
Parallel interactiepatroon: complimentaire en symmetrische verhouding wisselen elkaar goed af.
Structurele hulpverlener: gaat kijken naar structuur, interactiepatronen, ontwikkeling en de aanpassing. Wanneer deze structuur niet aangepast of nageleegd
wordt zien we vaak problemen (assen uit balans).
Kenmerken: problemen uit te rigide en geen structuur, structuur is een werkhypothese, verklaringsmodellen heel belangrijk, bieden nieuwe realiteit.
5 assen van Minuchin
= problemen komen voort uit een gedesoriënteerde structuur binnen het gezin. Gaat structuur in kaart brengen adhv 5 assen
As 1: grenzen van een systeem Een systeem kan goed functioneren als er afspraken zijn met grenzen.
Kluwen: Grenzen zijn niet gesteld, kinderen gaan meehelpen om problemen die voortkomen bij ouders op te gaan lossen.
Loszand: Naar buiten toe heel open gezin maar onderling is er weinig betrokkenheid. Elk staat in voor eigen problemen.
Absolute grenzen: Duidelijke lijn getrokken tussen subsystemen. Totaal geen betrokkenheid.
Alliantie: wie deelneemt aan interactie:
• Associatie: twee of meerdere die intens met elkaar betrokken zijn
• Coalitie: twee of meerdere intens met elkaar betrokken tegen een ander iemand
As 2: Flexibiliteit en rigiditeit Morfogenese: het crisismoment die veranderingen te weeg brengt.
Homeostase: na een crisis brengt de homeostase terug het evenwicht in de situatie
Wanneer er zich geen homeostase voordoet: geen stabiliteit, geen zekerheid, geen structuur, te rigide, moeilijkheid met
verandering.
As 3: Leidinggevende functie Welke hiërarchische structuur is er binnen het gezin
Gezinsvormen:
• Tweepersoonsgezin: gewoon
• Gezin met adjudant: oudste neemt ouderrol op
• Accordeongezin: 1 iemand is langere tijd uit het systeem
, • Flucturerend gezin: continu verandering
• Pleeggezin
• Nieuwsamengesteld gezin
• Gezin met geest: Gezinslid die is komen te overlijden
• Gezin met gezagsproblemen: te weinig gezag en structuur
As 4: Conflictoplossend Ideale is dat elk subsysteem de problemen kunnen oplossen.
vermogen
Vaak zien we dat kinderen dan:
• Zondebok rol: kind heeft gevoel voor iemand te moeten kiezen
• Afleiding kind: kind probeert dan voor afleiding te zorgen
• Parentificatie: kind neemt ouderrol op
Gezinsmythe:
Geïntegreerde meningen die door elk gezinslid wordt gedeeld.
Triade:
Er is een derde persoon betrokken die ofwel bemiddeld, afleid of opstookt. De triade kan een triangulatie veroorzaken
waardoor de ruzie een andere wending krijgt.
As 5: complimentaie en Complimentair: Gedragingen zijn op elkaar afgestemd
symmetrisch
Symmetrisch: beiden leden willen hetzelfde en dat botst (beiden willen leiden,…)
Parallel interactiepatroon: complimentaire en symmetrische verhouding wisselen elkaar goed af.