PROBLEEM 2: HET KAN VRIEZEN, HET KAN DOOIEN
Leerdoelen
1. Beoordelen of een rechtshandeling dan wel een overeenkomst tot stand is gekomen en,
indien dat het geval is, beoordelen wat de inhoud daarvan is.
2. Beoordelen of de grenzen van de contractsvrijheid zijn overschreden en, indien dat het
geval is, beoordelen wat daarvan de gevolgen zijn.
Rechtshandelingen en overeenkomst
Nr 145 Het beginsel van de contractsvrijheid
Het beginsel kent twee aspecten:
- Het houdt in dat iedereen in beginsel vrij is om zelf te bepalen met wie hij een overeenkomst
sluit. Deze vrijheid, die niet expliciet in de wet is neergelegd, wordt vooral beperkt door
feitelijke omstandigheden. Voor de overheid volgen daarnaast uit art 3:14 BW bijzondere
regels ten aanzien van contractsvrijheid. Deze bepaling komt erop neer, dat de overheid haar
bevoegdheid om (niet) te contracteren niet mag uitoefenen in strijd met onder andere de
algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals bijvoorbeeld het gelijkheidsbeginsel.
- De inhoud van de overeenkomst is vrij te bepalen. Dit aspect is in negatieve zin in de wet
neergelegd: art 3:40 bepaalt namelijk, dat rechtshandelingen die in strijd zijn met de wet, de
geode zeden of openbare orde nietig zijn en soms vernietigbaar.
Nr 146 Overzicht; bepaalbaarheid
Een rechtshandeling is op grond van art. 3:40 lid 1 nietig las de rechtshandeling in strijd is met goede
zeden of openbare orde. Op grond van lid 2 en lid d3 kan een rechtshandeling nietig, vernietigbaar of
geldig zijn indien deze in strijd is met de wet.
In de praktijk zijn de categorieën openbare orde, geode zeden en de wet niet altijd scherp van elkaar
te onderscheiden. De HR (Wijnen Bouw/Muller) omschrijft het begrip openbare orde als strijd met
fundamentele beginselen van de rechtsorde of met algemene belangen van fundamentele aard. Wat
binnen de openbare orde wel en niet is toegestaan, is echter deels in de wet vastgelegd. Verder kan
het opzettelijk sluiten van een overeenkomst in strijd met de wet tevens in strijd zijn met openbare
orde of geode zeden. In een concreet geval kunnen dus diverse categorieën uit art 3:40 van
toepassing zijn.
Een wettelijk verbod kan op diverse aspecten van de rechtshandelingen betrekking hebben: op het
sluiten van een bepaalde overeenkomst (het verrichten van de rechtshandeling), op de prestaties
waartoe partijen zich verplichten (de inhoud van de rechtshandeling) of op de naar buiten toe
blijkende motieven van een of beide partijen (de strekking van de rechtshandeling). Art 3:40 lid 2 is
alleen van toepassing als de wet het verrichten van een rechtshandeling verbiedt. Heeft de
wettelijke bepaling daarentegen betrekking op de inhoud of de strekking van de rechtshandeling dan
dient de geldigheid van de rechtshandelingen te worden beoordeeld aan de hand van lid 1.
Nr 147 In strijd met de wet (inleiding)
Het toepassingsgebied van art 3:40 lid 2 en 3 is om twee redenen beperkt:
Leerdoelen
1. Beoordelen of een rechtshandeling dan wel een overeenkomst tot stand is gekomen en,
indien dat het geval is, beoordelen wat de inhoud daarvan is.
2. Beoordelen of de grenzen van de contractsvrijheid zijn overschreden en, indien dat het
geval is, beoordelen wat daarvan de gevolgen zijn.
Rechtshandelingen en overeenkomst
Nr 145 Het beginsel van de contractsvrijheid
Het beginsel kent twee aspecten:
- Het houdt in dat iedereen in beginsel vrij is om zelf te bepalen met wie hij een overeenkomst
sluit. Deze vrijheid, die niet expliciet in de wet is neergelegd, wordt vooral beperkt door
feitelijke omstandigheden. Voor de overheid volgen daarnaast uit art 3:14 BW bijzondere
regels ten aanzien van contractsvrijheid. Deze bepaling komt erop neer, dat de overheid haar
bevoegdheid om (niet) te contracteren niet mag uitoefenen in strijd met onder andere de
algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals bijvoorbeeld het gelijkheidsbeginsel.
- De inhoud van de overeenkomst is vrij te bepalen. Dit aspect is in negatieve zin in de wet
neergelegd: art 3:40 bepaalt namelijk, dat rechtshandelingen die in strijd zijn met de wet, de
geode zeden of openbare orde nietig zijn en soms vernietigbaar.
Nr 146 Overzicht; bepaalbaarheid
Een rechtshandeling is op grond van art. 3:40 lid 1 nietig las de rechtshandeling in strijd is met goede
zeden of openbare orde. Op grond van lid 2 en lid d3 kan een rechtshandeling nietig, vernietigbaar of
geldig zijn indien deze in strijd is met de wet.
In de praktijk zijn de categorieën openbare orde, geode zeden en de wet niet altijd scherp van elkaar
te onderscheiden. De HR (Wijnen Bouw/Muller) omschrijft het begrip openbare orde als strijd met
fundamentele beginselen van de rechtsorde of met algemene belangen van fundamentele aard. Wat
binnen de openbare orde wel en niet is toegestaan, is echter deels in de wet vastgelegd. Verder kan
het opzettelijk sluiten van een overeenkomst in strijd met de wet tevens in strijd zijn met openbare
orde of geode zeden. In een concreet geval kunnen dus diverse categorieën uit art 3:40 van
toepassing zijn.
Een wettelijk verbod kan op diverse aspecten van de rechtshandelingen betrekking hebben: op het
sluiten van een bepaalde overeenkomst (het verrichten van de rechtshandeling), op de prestaties
waartoe partijen zich verplichten (de inhoud van de rechtshandeling) of op de naar buiten toe
blijkende motieven van een of beide partijen (de strekking van de rechtshandeling). Art 3:40 lid 2 is
alleen van toepassing als de wet het verrichten van een rechtshandeling verbiedt. Heeft de
wettelijke bepaling daarentegen betrekking op de inhoud of de strekking van de rechtshandeling dan
dient de geldigheid van de rechtshandelingen te worden beoordeeld aan de hand van lid 1.
Nr 147 In strijd met de wet (inleiding)
Het toepassingsgebied van art 3:40 lid 2 en 3 is om twee redenen beperkt: