Pathofysiologie
Psychopathologie = het gebied binnen de psychiatrie en psychologie dat zich bezighoudt
met het beschrijven van de diverse vormen van afwijkende emoties, gedachten en afwijkend
gedrag.
Psychische stoornis = een geheel van afwijkende emoties, gedachten of gedragspatronen
dat wordt gekenmerkt door een storing in het dagelijks sociaal functioneren van een
persoon.
DSM-V = voor het classificeren van psychische stoornissen een klinisch oordeel vereist. In
de DSM-V staan (evidence-based) criteria beschreven waaraan een cliënt moet voldoen om
een bepaalde diagnose te krijgen.
Volgens DSM-V moet er sprake zijn van:
- Emotioneel en persoonlijk leiden
- Ernstige belemmering in functioneren (werk, gezin, maatschappij)
- Belemmering houdt langere tijd aan en past niet in een normale reactie binnen een
bepaalde culturele context
Voordelen DSM-V:
- Bevordert eenduidigheid:
- Belangrijke beslissingen kunnen worden genomen: behandeling en medicijngebruik
- Statistic: gebaseerd op wetenschappelijk onderzoeken
- Stimuleert professionaliteit:
- Vermindert kans op kokervisie: een verzameling van alle stoornissen geeft overzicht
Nadelen DSM-V:
- te veel nadruk op symptomen, te weinig nadruk op externe invloeden
- Veel symptomen zijn transdiagnostisch;
- Gericht op categoriseren
- Stigmatisering
- Westerse inslag: weinig/geen rekening met culturele verschillen
, Extramuralisering = er wordt naar gestreefd psychiatrisch patiënten buiten de muren van
een kliniek de zorg te bieden die zij nodig hebben. Daarom zijn klinische opnames en
langdurig verblijf in instellingen gedeeltelijk vervangen door minder intensieve vormen van
zorg (zoals dagbehandeling, beschermde woonvormen en psychiatrische thuiszorg) Dat
zorgt voor een verbreding van het werkterrein van de verpleegkundige.
Oorzaken van psychopathologie:
- Biologische factoren: neurotransmitters, genetische factoren, hersenstructuren
- Psychologische factoren: zelfacceptatie, zelfbewustzijn, onbewuste conflicten
- Sociaal culturele factoren (omgevingsfactoren): familie, school, hobby’s,
maatschappij en financiën
Prognose = het verloop van de stoornis
- psychische stoornissen kunnen kort of levenslang van invloed zijn op het leven
Status mentalis (verpleegkundige anamnese) = een systematische weergave van de
informatie over de klachten en verschijnselen die worden verkregen uit het bevragen,
observeren en testen
3 hoofdgroepen:
Cognitieve functies: Kennen en kunnen
- Heeft te maken met het verwerken van informatie.
- Functies zoals concentratie, waarneming, taalgebruik, geheugen, taalgebruik en
vaardigheden
- Kortetermijngeheugen, langetermijngeheugen en bewustzijn
Affectieve functies: Voelen
- Heeft te maken met het ervaren en tonen van emotie
- Stemming, affect, suïcidaliteit,
Conatieve functies: Willen
- Heeft te maken met de wilskracht, inspanning en de uiting daarvan in het gedrag van
een persoon. Denk aan motivatie en doelmatig gedrag.
Bewustzijn: Voelt u zich alert of suf?
Concentratie: Lukt het u om uw aandacht bij een taak te houden?
Oriëntatie: Kunt u mij vertellen waar we zijn?
Waarneming: Kunt u iets vertellen over de geluiden om u heen?
Denken: Kunt u uitleggen wat de arts u zojuist heeft verteld?
DSM-5 schizofrenie:
A) Twee of meer van de volgende symptomen moet minstens een maand aanwezig zijn.
Ten minste 1 van deze symptomen moet hallucinaties, wanen of ongestructureerd
praten zijn.
1. hallucinaties
2. wanen
3. ongestructureerd praten
4. sterk ongeorganiseerd gedrag en katatonisch gedrag
Psychopathologie = het gebied binnen de psychiatrie en psychologie dat zich bezighoudt
met het beschrijven van de diverse vormen van afwijkende emoties, gedachten en afwijkend
gedrag.
Psychische stoornis = een geheel van afwijkende emoties, gedachten of gedragspatronen
dat wordt gekenmerkt door een storing in het dagelijks sociaal functioneren van een
persoon.
DSM-V = voor het classificeren van psychische stoornissen een klinisch oordeel vereist. In
de DSM-V staan (evidence-based) criteria beschreven waaraan een cliënt moet voldoen om
een bepaalde diagnose te krijgen.
Volgens DSM-V moet er sprake zijn van:
- Emotioneel en persoonlijk leiden
- Ernstige belemmering in functioneren (werk, gezin, maatschappij)
- Belemmering houdt langere tijd aan en past niet in een normale reactie binnen een
bepaalde culturele context
Voordelen DSM-V:
- Bevordert eenduidigheid:
- Belangrijke beslissingen kunnen worden genomen: behandeling en medicijngebruik
- Statistic: gebaseerd op wetenschappelijk onderzoeken
- Stimuleert professionaliteit:
- Vermindert kans op kokervisie: een verzameling van alle stoornissen geeft overzicht
Nadelen DSM-V:
- te veel nadruk op symptomen, te weinig nadruk op externe invloeden
- Veel symptomen zijn transdiagnostisch;
- Gericht op categoriseren
- Stigmatisering
- Westerse inslag: weinig/geen rekening met culturele verschillen
, Extramuralisering = er wordt naar gestreefd psychiatrisch patiënten buiten de muren van
een kliniek de zorg te bieden die zij nodig hebben. Daarom zijn klinische opnames en
langdurig verblijf in instellingen gedeeltelijk vervangen door minder intensieve vormen van
zorg (zoals dagbehandeling, beschermde woonvormen en psychiatrische thuiszorg) Dat
zorgt voor een verbreding van het werkterrein van de verpleegkundige.
Oorzaken van psychopathologie:
- Biologische factoren: neurotransmitters, genetische factoren, hersenstructuren
- Psychologische factoren: zelfacceptatie, zelfbewustzijn, onbewuste conflicten
- Sociaal culturele factoren (omgevingsfactoren): familie, school, hobby’s,
maatschappij en financiën
Prognose = het verloop van de stoornis
- psychische stoornissen kunnen kort of levenslang van invloed zijn op het leven
Status mentalis (verpleegkundige anamnese) = een systematische weergave van de
informatie over de klachten en verschijnselen die worden verkregen uit het bevragen,
observeren en testen
3 hoofdgroepen:
Cognitieve functies: Kennen en kunnen
- Heeft te maken met het verwerken van informatie.
- Functies zoals concentratie, waarneming, taalgebruik, geheugen, taalgebruik en
vaardigheden
- Kortetermijngeheugen, langetermijngeheugen en bewustzijn
Affectieve functies: Voelen
- Heeft te maken met het ervaren en tonen van emotie
- Stemming, affect, suïcidaliteit,
Conatieve functies: Willen
- Heeft te maken met de wilskracht, inspanning en de uiting daarvan in het gedrag van
een persoon. Denk aan motivatie en doelmatig gedrag.
Bewustzijn: Voelt u zich alert of suf?
Concentratie: Lukt het u om uw aandacht bij een taak te houden?
Oriëntatie: Kunt u mij vertellen waar we zijn?
Waarneming: Kunt u iets vertellen over de geluiden om u heen?
Denken: Kunt u uitleggen wat de arts u zojuist heeft verteld?
DSM-5 schizofrenie:
A) Twee of meer van de volgende symptomen moet minstens een maand aanwezig zijn.
Ten minste 1 van deze symptomen moet hallucinaties, wanen of ongestructureerd
praten zijn.
1. hallucinaties
2. wanen
3. ongestructureerd praten
4. sterk ongeorganiseerd gedrag en katatonisch gedrag
