Persoonlijkheidspsychologie
1. KORTE SAMENVATTING ........................................................................................................ 2
2. INLEIDING TOT PERSOONLIJKHEIDSTHEORIEËN ................................................................... 2
3. FREUD .................................................................................................................................... 4
4. HORNEY ............................................................................................................................... 12
5. ROGERS................................................................................................................................ 17
6. ALLPORT .............................................................................................................................. 23
7. MCCRAE EN COSTA ............................................................................................................. 27
8. EYSENCK .............................................................................................................................. 31
9. MISCHEL .............................................................................................................................. 34
Bron: lessen en powerpoints gegeven door prof. Gina Rossi 1
, 1. Korte samenvatting
De klassieke theoretische oriëntaties:
- Psychodynamische theorieën
- Humanistische/existentiële theorieën
- Dispositionele theorieën
- Biologische theorieën
- Leer- en cognitieve theorieën
De sleutelfiguren:
- Psychodynamisch: Freud en Horney
- Humanistisch/existentieel: Rogers
- Dispositioneel: Allport, McCrae en Costa
- Biologisch/evolutionair: Eysenck
- Leren en cognitief: Mischel
2. Inleiding tot persoonlijkheidstheorieën
Woord komt van “persona”
- Latijns voor masker
Persoonlijkheid = patroon van relatief permanente karaktertrekken (= traits) en unieke
kenmerken die zowel voor consistentie als individualiteit zorgen in het gedrag van een
persoon
- Traits
o Consistentie over tijd
o Individuele verschillen in gedrag
o Stabiliteit over situaties
o Bv.: extravert/introvert, emotioneel stabiel/labiel
- Kenmerken
o Unieke kwaliteiten
o Bv.: temperament, intelligentie
Theorie = set van gerelateerde veronderstellingen die wetenschappers toelaten om obv
logisch deductief redeneren testbare hypotheses te formuleren
- Verschillend van volkswijsheid
- Je gaat met die hypotheses op zoek naar evidentie
- Theorie is verwant met, maar verschillend van
o Speculatie
§ Theorie moet verbonden worden aan empirische data en wetenschap
§ Een theorie kan wel met een speculatie beginnen
o Hypothese
§ Specifiek vermoeden dat kan getest worden adhv een
wetenschappelijke methode
§ Er wordt wel vaak deductief geredeneerd
• Van 1 theorie naar veel hypotheses
o Taxonomie
Bron: lessen en powerpoints gegeven door prof. Gina Rossi 2
, § Classificatiesysteem obv natuurlijke relaties
§ Noodzakelijk bij wetenschap
§ Maar ze generen niet noodzakelijk hypotheses
• Dat doet een theorie wel
Waarom bestaan er meerdere theorieën?
- Verschillende persoonlijke achtergronden
o Ervaringen tijdens kindertijd spelen een rol
o Interpersoonlijke relaties
§ Iedereen heeft verschillende invalshoeken
- Verschillende filosofische oriëntaties
- Data die gekozen wordt om te observeren is verschillend
- Unieke manieren om naar de wereld te kijken
De persoonlijkheid van theoretici en hun theorieën over persoonlijkheid
- Psychology of Science = psychologie van de wetenschap
o Empirische studie van het wetenschappelijk denken en gedrag van een
wetenschapper
o Een wetenschapper gaat zijn persoonlijkheid in de theorie leggen
o Dit kan de theorieontwikkeling beïnvloeden
- De persoonlijkheden en de psychologie van verschillende theoretici beïnvloedt de
aard van de theorieën die ze ontwikkelen
Criteria voor het evalueren van een zinvolle theorie:
- Genereert onderzoek
o Beschrijvend onderzoek en testen van hypotheses
o Theorie steeds verfijnen en uitwerken
- Is falsifieerbaar (= te verifiëren, controleren)
o Als je iets niet kan weerleggen, is het gewoon een speculatie
- Organiseert gekende data
o Structuur waar je nieuwe dingen aan kan ophangen
- Leidt handelen
o Kan antwoorden bieden in het praktische leven
- Is intern consistent
o Test beantwoordt aan zijn doel
o De items meten hetzelfde
o Bevat operationele definities
- Is spaarzaam
o Niet complexer dan noodzakelijk is
Dimensies voor een concept over de mensheid:
- Determinisme vs vrije keuze
o Mate waarin men denkt dat mensen controle hebben over hun leven
- Pessimisme vs optimisme
o Pessimistisch of optimistisch tov de ontwikkeling van de mens
- Causaliteit vs teleologie
o Naar verleden kijken vs gedrag uitleggen door toekomstige doelen
Bron: lessen en powerpoints gegeven door prof. Gina Rossi 3
, - Bewuste vs onbewuste determinanten van gedrag
- Biologische vs sociale invloeden op persoonlijkheid
o Nature vs nurture
- Individualiteit vs similariteit
o Unieke combinatie van trekken vs overal vind je mensen met die trekken
Onderzoek naar persoonlijkheidstheorieën
- Het moet onderzoek generen
o Theorie geeft betekenis aan data
§ Data komen voort uit onderzoek ontworpen om hypotheses te testen
die afgeleid zijn van de theorie
o Gebeurtenissen voorspellen
§ Meettechnieken ontwikkeld om het voorspellen te vergemakkelijken
- Systematische observaties
o Voorspellingen zijn consistent en accuraat
- 2 empirische criteria voor meetinstrumenten
o Betrouwbaarheid
§ Consistentie van meten
§ Test-hertest betrouwbaarheid = stabiel kenmerk moet bij nieuwe
meting hetzelfde resultaat geven als bij de eerste meting
o Validiteit
§ Mate waarin instrument effectief meet wat het moet meten
§ Construct validiteit
• Convergerend = hoog correleren met dezelfde testen
• Divergerend = laag correleren met andere testen
• Discriminant = discrimineert tussen mensen die verschillend
zijn obv het gemeten construct
§ Predictieve validiteit
• Mate waarin test toekomstig gedrag kan voorspellen
3. Freud
Opening van de psychodynamische theorie
Wetenschappelijke basis voor onderdrukking van herinneringen uit kindertijd: casus Prof.
Ross Cleit
- 1992: zijn zuster belt hem dat zijn neefje bij een koor gaat
- Ross is onverklaarbaar niet blij en gespannen
o Weken die volgen wordt hij depressief
- Hij herinnert zich plots seksueel misbruik door de beheerder van het koor waar hij als
kind bij was
o Blijkt waar te zijn na objectief onderzoek
- Schuldige gearresteerd in 1994
o Misbruik vond plaats in 1967/1968
Psychodynamische theorieën:
- Psychoanalyse
Bron: lessen en powerpoints gegeven door prof. Gina Rossi 4
1. KORTE SAMENVATTING ........................................................................................................ 2
2. INLEIDING TOT PERSOONLIJKHEIDSTHEORIEËN ................................................................... 2
3. FREUD .................................................................................................................................... 4
4. HORNEY ............................................................................................................................... 12
5. ROGERS................................................................................................................................ 17
6. ALLPORT .............................................................................................................................. 23
7. MCCRAE EN COSTA ............................................................................................................. 27
8. EYSENCK .............................................................................................................................. 31
9. MISCHEL .............................................................................................................................. 34
Bron: lessen en powerpoints gegeven door prof. Gina Rossi 1
, 1. Korte samenvatting
De klassieke theoretische oriëntaties:
- Psychodynamische theorieën
- Humanistische/existentiële theorieën
- Dispositionele theorieën
- Biologische theorieën
- Leer- en cognitieve theorieën
De sleutelfiguren:
- Psychodynamisch: Freud en Horney
- Humanistisch/existentieel: Rogers
- Dispositioneel: Allport, McCrae en Costa
- Biologisch/evolutionair: Eysenck
- Leren en cognitief: Mischel
2. Inleiding tot persoonlijkheidstheorieën
Woord komt van “persona”
- Latijns voor masker
Persoonlijkheid = patroon van relatief permanente karaktertrekken (= traits) en unieke
kenmerken die zowel voor consistentie als individualiteit zorgen in het gedrag van een
persoon
- Traits
o Consistentie over tijd
o Individuele verschillen in gedrag
o Stabiliteit over situaties
o Bv.: extravert/introvert, emotioneel stabiel/labiel
- Kenmerken
o Unieke kwaliteiten
o Bv.: temperament, intelligentie
Theorie = set van gerelateerde veronderstellingen die wetenschappers toelaten om obv
logisch deductief redeneren testbare hypotheses te formuleren
- Verschillend van volkswijsheid
- Je gaat met die hypotheses op zoek naar evidentie
- Theorie is verwant met, maar verschillend van
o Speculatie
§ Theorie moet verbonden worden aan empirische data en wetenschap
§ Een theorie kan wel met een speculatie beginnen
o Hypothese
§ Specifiek vermoeden dat kan getest worden adhv een
wetenschappelijke methode
§ Er wordt wel vaak deductief geredeneerd
• Van 1 theorie naar veel hypotheses
o Taxonomie
Bron: lessen en powerpoints gegeven door prof. Gina Rossi 2
, § Classificatiesysteem obv natuurlijke relaties
§ Noodzakelijk bij wetenschap
§ Maar ze generen niet noodzakelijk hypotheses
• Dat doet een theorie wel
Waarom bestaan er meerdere theorieën?
- Verschillende persoonlijke achtergronden
o Ervaringen tijdens kindertijd spelen een rol
o Interpersoonlijke relaties
§ Iedereen heeft verschillende invalshoeken
- Verschillende filosofische oriëntaties
- Data die gekozen wordt om te observeren is verschillend
- Unieke manieren om naar de wereld te kijken
De persoonlijkheid van theoretici en hun theorieën over persoonlijkheid
- Psychology of Science = psychologie van de wetenschap
o Empirische studie van het wetenschappelijk denken en gedrag van een
wetenschapper
o Een wetenschapper gaat zijn persoonlijkheid in de theorie leggen
o Dit kan de theorieontwikkeling beïnvloeden
- De persoonlijkheden en de psychologie van verschillende theoretici beïnvloedt de
aard van de theorieën die ze ontwikkelen
Criteria voor het evalueren van een zinvolle theorie:
- Genereert onderzoek
o Beschrijvend onderzoek en testen van hypotheses
o Theorie steeds verfijnen en uitwerken
- Is falsifieerbaar (= te verifiëren, controleren)
o Als je iets niet kan weerleggen, is het gewoon een speculatie
- Organiseert gekende data
o Structuur waar je nieuwe dingen aan kan ophangen
- Leidt handelen
o Kan antwoorden bieden in het praktische leven
- Is intern consistent
o Test beantwoordt aan zijn doel
o De items meten hetzelfde
o Bevat operationele definities
- Is spaarzaam
o Niet complexer dan noodzakelijk is
Dimensies voor een concept over de mensheid:
- Determinisme vs vrije keuze
o Mate waarin men denkt dat mensen controle hebben over hun leven
- Pessimisme vs optimisme
o Pessimistisch of optimistisch tov de ontwikkeling van de mens
- Causaliteit vs teleologie
o Naar verleden kijken vs gedrag uitleggen door toekomstige doelen
Bron: lessen en powerpoints gegeven door prof. Gina Rossi 3
, - Bewuste vs onbewuste determinanten van gedrag
- Biologische vs sociale invloeden op persoonlijkheid
o Nature vs nurture
- Individualiteit vs similariteit
o Unieke combinatie van trekken vs overal vind je mensen met die trekken
Onderzoek naar persoonlijkheidstheorieën
- Het moet onderzoek generen
o Theorie geeft betekenis aan data
§ Data komen voort uit onderzoek ontworpen om hypotheses te testen
die afgeleid zijn van de theorie
o Gebeurtenissen voorspellen
§ Meettechnieken ontwikkeld om het voorspellen te vergemakkelijken
- Systematische observaties
o Voorspellingen zijn consistent en accuraat
- 2 empirische criteria voor meetinstrumenten
o Betrouwbaarheid
§ Consistentie van meten
§ Test-hertest betrouwbaarheid = stabiel kenmerk moet bij nieuwe
meting hetzelfde resultaat geven als bij de eerste meting
o Validiteit
§ Mate waarin instrument effectief meet wat het moet meten
§ Construct validiteit
• Convergerend = hoog correleren met dezelfde testen
• Divergerend = laag correleren met andere testen
• Discriminant = discrimineert tussen mensen die verschillend
zijn obv het gemeten construct
§ Predictieve validiteit
• Mate waarin test toekomstig gedrag kan voorspellen
3. Freud
Opening van de psychodynamische theorie
Wetenschappelijke basis voor onderdrukking van herinneringen uit kindertijd: casus Prof.
Ross Cleit
- 1992: zijn zuster belt hem dat zijn neefje bij een koor gaat
- Ross is onverklaarbaar niet blij en gespannen
o Weken die volgen wordt hij depressief
- Hij herinnert zich plots seksueel misbruik door de beheerder van het koor waar hij als
kind bij was
o Blijkt waar te zijn na objectief onderzoek
- Schuldige gearresteerd in 1994
o Misbruik vond plaats in 1967/1968
Psychodynamische theorieën:
- Psychoanalyse
Bron: lessen en powerpoints gegeven door prof. Gina Rossi 4