100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

samenvatting periode 1.2 kennistoets

Rating
-
Sold
-
Pages
36
Uploaded on
19-01-2022
Written in
2020/2021

samenvatting van de colleges van periode 1.2

Institution
Course











Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Uploaded on
January 19, 2022
Number of pages
36
Written in
2020/2021
Type
Summary

Subjects

Content preview

FH-TBIO 1: Kracht
 1e wet van Newton  massa (kg) x versnelling (m/s2) = kracht (F)
 Is de massa 2x zo groot, dan moet de kracht ook 2x zo groot zijn om een versnelling te
veroorzaken.
 Zwaartekracht wordt veroorzaakt door ruimtetijdkrommingen
 Zwaartekracht + elektrochemische kracht (contactkracht)
 Zwaartekracht versneld massa richting de aarde, maar je valt niet naar het midden van de aarde
omdat de aarde je tegenhoudt.
 Het verschil tussen grondreactiekracht en spierkracht is het volgende:
Grondreactiekracht is de kracht die ervoor zorgt dat wij aan de grond blijven en spierkracht is de
kracht die ervoor zorgt dat wij de zwaartekracht kunnen overwinnen.
 Contactkracht: kracht die je kunt uitbrengen op je omgeving, tussen atomen van beide
voorwerpen.
 Grootte  prestatie of weefselbeschadiging
Richting  prestatie en coördinatie
 Aangrijpingspunt  grondreactiekracht: hak  teen
 Grondreactieplaat meet grondreactiekracht
 Grondreactiekracht: de kracht op het lichaam bij lopen en staan, kracht heeft invloed op het
lichaam. Spieren zorgen ervoor dat het lichaam die kracht aankan en kan worden bewogen.



FH1: Motorische leertheorieën  stadia van het leren
 Motorisch leren: het geheel van processen als gevolg van oefenen en/of ervaring, die leiden tot
een relatief permanente verandering in de gedragsmogelijkheden van een persoon.
 80% = hands-off, functioneel, actieve therapie
20% = hands-on, functie, passieve therapie
 Motorisch leren is een nieuwe vaardigheid leren, opnieuw een vaardigheid leren, een
vaardigheid op een andere manier leren uitvoeren.
 Motorische leerprincipes:
- Oefenstof is op maat voor patiënt
- Oefenstof zal voldoende herhaling moeten hebben
- Frequentie + voldoende lange rust periode tussen sessie en herhalingen
- Feedback
- Patiënt motiveren
- Handelingen moeten worden uitgevoerd in een betekenisvolle omgeving
- Bij declaratief leren, wordt opbreken van de motorische handelingen in deelhandelingen
geadviseerd
 Meer oefenen  meer myeline, coördinatie beter en sneller bewegen.
 Myeline: een vettige stof die op veel plaatsen in het zenuwstelsel het axon omhult. Myeline geeft
de witte stof zijn witte kleur. Het zorgt ervoor dat zenuwimpulsen sneller worden doorgestuurd
 Creëren van zelfvertrouwen zorgt voor betere prestaties
 Uitdaging: op het randje van het wel en niet kunnen.
 Motorische vaardigheid: geheel van bewegingen van lichaamsdelen die bewust en doelgericht
uitgevoerd wordt en aangeleerd is.
Vaardigheid = handeling
Skill = action

, Beweging: deelcomponent van een vaardigheid, die op verschillende manieren tot dezelfde
vaardigheid kunnen leiden.
 Verschillen tussen vaardigheid en beweging:
- Vaardigheid bestaat uit beweging
- Andere meetinstrumenten
- Andere positionering ICF model  body functions en activities
 Leren: een proces dat leidt tot relatief duurzame veranderingen in het gedragspotentieel als
gevolg van specifieke ervaringen met de omgeving.
 Oefening, die leidt tot een prestatie verbetering in de training, maar niet over de training heen
(transfer), heeft geen leereffect  moet kunnen toepassen door training.
 Impliciet: meer onbewuste manier van leren, non associatief leren.
 Expliciet: meer bewuste manier van leren, feiten en gebeurtenissen.




 Chocking under pressure: door de druk die je door andere wordt opgelegd, of die je jezelf oplegt,
presteer je juist slecht.
 Adam’s closed-loop theory: als je beweegt, kunt corrigeren bijv. aan de hand van waarneming +
feedback.
Sensorische feedback wordt gebruikt voor het goed uitvoeren van een beweging
- Memory trace: selectie (kiezen) en initiatie (starten) van een beweging
- Perceptual trace: opgebouwd uit een periode van oefenen; de interne referentie of een
beweging correct wordt uitgevoerd.
 Bij snelle beweging  open-loop theory want kunt niet corrigeren
 Schmidt’s schema theory
- Schema: abstracte representatie van de werkelijkheid
- Motorprogramma’s bevatten geen specifieke bewegingen maar generale regels voor
beweging: algeheel motorprogramma, feedback, gevarieerde trainingen, groter schema
meer effecient.
- Recall schema: bevat alle informatie die nodig is om een relevante beweging te starten.
- Recognition schema: informatie die nodig is om fouten te corrigeren en de juiste uitvoering
te onthouden.
- Klinische implicatie: optimaal leren zal plaatsvinden als een taak onder veel verschillende
omstandigheden wordt beoefent.
- Ecologische systeem: je handelt continu naar wat er in jouw omgeving gebeurt
Waarneming- en actiesystemen zijn betrokken bij een taak oplossing
Klinische implicatie: de lerende is een actieve onderzoekeer van de omgeving
 Stadia van motorisch leren:
1. Fitts and Posner’s  three stage model
2. Systems Three stage model
3. Gentile’s three stage model
4. Stages of motor program formation
 Fitts and Posner:

, 1. Cognitieve fase: ontwikkelen van basisbewegingspatroon
- Doorgronden van de bewegingshandeling/ sequentie
- Verschaffen van expliciete (d.w.z. verbaliseerbare) ‘stap voor stap regels’ over de uitvoering
en globale knowledge of results (KR)
2. Associatieve fase: fine-tuning van de beweging
- Aaneensmeden van onderdelen van de beweging
- Ontwikkeling van ‘perceptie actie koppelingen’
- Verschaffen van gedetailleerde knowledge of results (KR) in combinatie met knowledge of
performance (KP) (verbaal, videofeedback)
3. Autonome fase: beweging is automatisch
- Bewegingsuitvoering gaat vanzelf, is impliciet
- Aandacht kan gericht worden op andere zaken
- Verschaffen van gedetailleerde KR maar geen KP (vermijd de aandacht op de uitvoering)



GW1: persoonsfactoren
 Persoonsfactoren zijn erg belangrijk om te weten als fysiotherapeut, zo kan een klacht
voortkomen uit persoonlijke factoren die spelen bij de patiënt  ICF- en biopsychosociaalmodel
 Persoonlijke factoren:
- Demografische kenmerken: leeftijd, geslacht, opleiding, burgerlijke staat, beroep of
culturele achtergrond
- Locus of control: neiging om gebeurtenissen in je leven toe te schrijven aan interne of
externe factoren. Intern = ik bepaal, extern = zij bepalen
- Attributie stijlen: verklaren van succes of falen
Intern: wel invloed op hebben VS extern: geen invloed op hebben
Instabiel: veranderlijk of tijdelijk VS stabiel: niet veranderlijk of blijvend
Specifiek VS globaal: algemeen
- Stress: subjectieve ervaring of verlies van controle over de situatie, ook wel druk of spanning
genoemd.
Stressor: prikkels of gebeurtenissen die stress veroorzaken
Stress-response: de manier waarop iemand reageert in een stressvolle situatie
Primaire appraisel: iemand vormt zich meteen een beeld van de situatie  is dit een
bedreiging of probleem voor mij? Wat betekent deze situatie voor mij?
Secundaire appraisel: wat kan ik hier aan doen en wat heb ik hiervoor nodig?
Eurstress = gezonde spanning
Distress = negatieve spanning
- Coping: de manier waarop iemand met bepaalde situaties omgaat
Probleem georiënteerde coping: gedrag georiënteerd om probleem op te lossen.
Emotie regulerende coping: gedrag gericht om anders met problemen om te gaan.
- Utrechtse coping lijst (UCL)
Actief aanpakken, palliatieve reactie, vermijden, sociale steun zoeken, passief
reactiepatroon, expressie van emoties en geruststellende gedachten.

, FH-TBIO 2: EMG (elektromyografie)
 Analyse: beoordeelt hoe beweging verloopt en of dit adequaat is ten opzicht van het doel of de
taak
 Door informatie te verkrijgen over spieractivatie patronen kun je mogelijk overmatige
spieractiviteit ontdekken of juist inactiviteit signaleren in relatie tot prestatie.
 Met elektromyografie ben je in staat om de aansturing van je zenuwstelsel op je spieren te
meten.
 Elektro: elektrische signalen
Myo: spieren
Grafie: weergave
 Motor units: neuron + axon + spiervezel  grote van unit wordt bepaald door aantal spiervezels
die worden aangestuurd.
 EMG sensor heeft 2 meetpunten, A & B, die beide spanning in hun directe omgeving meten; een
chip in de sensor maakt een berekening. Hij berekent het spanningsverschil tussen A & B.
 EMG signaal = een SINUS golf




 Amplitude neemt toe naarmate er meer motorunits actief zijn. (van 0 naar top)
 Als je kracht wilt leveren  spiervezels overrompelen met elektrische impulsen zo heeft een
spier geen tijd om na een twitch te ontspannen maar telt de volgende twitch op bij de vorige. Die
optelsom leidt uiteindelijk tot opbouw van meer en meer kracht. Twitch = korte krachtpiek
 Als je langdurig kracht zet, neemt deze langzaam af. Ook al wordt er dezelfde hoeveelheid
impulsen gestuurd.
 Wanneer dit leidt tot een ondermaatse en ongewenste prestatie, dan kun je nieuwe motorunits
rekruteren om te compenseren voor het krachtverlies, maar omdat je een nieuwe motorunit
rekruteert moet die volgens het henneman’s size principe groter zijn dan de vorige  gevolg is
overcompensatie en te veel geleverde kracht
 Het activeert wel sterke motor units maar de motor neuronen vuren hun elektrische impulsen
met lagere frequentie op de spiervezel af.
Te zien: pieken liggen verder uit elkaar bij EMG en dus minder impulsen per sec. worden
geregistreerd. Kunt het ook merken, je gaat trillen.
 Er zijn 4 stoorfactoren
1. Elektriciteitskabels kunnen EMG signaal verstoren omdat die een magnetisch veld
veroorzaken. Maar kun je gemakkelijk wegfilteren omdat het lichtnet een constante
frequentie heeft.
2. Bewegingsartefakt: wanneer een sensor beweegt ten opzicht van de huid, ontstaan scherpe
pieken in het signaal, die niets met spiercontractie te maken hebben. Dit kan je bijvoorbeeld
voorkomen door abrupte bewegingen van de proefpersoon bijv. bij 1 e grondcontact tijdens
rennen. Lastig weg te filteren dus moet proberen te vooromen door de sensoren goed te
bevestigen. Er zijn algoritmes die dit kunnen verwijderen maar hierdoor gaan goede signalen
misschien ook verloren
3. Cross-talk: de elektrische activiteit in de omliggende spieren kan de sensor bereiken,
waardoor het lijkt alsof de spier actiever is dan in werkelijkheid het geval is. Deze ruis kun je
weghalen met een filter of door ook van omliggende spieren de EMG signalen te meten.
$15.59
Get access to the full document:

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached

Get to know the seller
Seller avatar
lottehesen

Get to know the seller

Seller avatar
lottehesen Fontys Hogeschool
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
1
Member since
4 year
Number of followers
1
Documents
5
Last sold
3 year ago

0.0

0 reviews

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions