Productdesign
Hoofdstuk 1: Colourmanagement
1. Doel van colourmanagement
• Behoefte aan voorspelbare kleuren: kleurbeheer/colourmanagement
• Doel: voorspellen + beheersen vd kleur doorheen het volledige traject: nl. v digitaal
bestand tot beeldscherm en printer
• Kleurbeheer = hulpmiddel om i/e vroeg stadium een idee te krijgen hoe een kleur er zal
uitzien na het printen
• Weten welke kleuren er k gereproduceerd w met de printer of hoe groot het kleurbereik
is vh apparaat
• Bepalende factoren: inktsoort, substraat, voorbehandeling, fixatie, wasproces, profiel, …
1.1. Digitale worklow
• Vertrekken v/e digitaal bestand (foto, scan, digitaal ontwerp)
o W bekeken op het beeldscherm + verstuurd naar de printer
• Weten welke kleuren elk apparaat k weergeven/produceren + hoe deze kleuren vh ene
apparaat naar het andere vertaald/omgezet w
• Elk toestel heeft een bepaald kleurbereik dat kleiner is dan het volledig kleurbereik vh
menselijk oog
o Op het einde vd workflow heeft de printer het kleinste kleurbereik: niet alle
kleuren uit het digitaal bestand k exact geprint w
o Moeilijk te voorspellen hoe een print er zal uitzien
• Kleurbereik neemt af: een deel vd kleuren uit je bestand k n gereproduceerd w dr de
printer
• Belangrijk om te weten welke kleuren gemeenschappelijk z dr de ≠ kleurruimtes opeen
te leggen
o Zonder deze informatie k je niet nagaan in welk kleurgebied er zich problemen
gaan voordoen
• Kleurbereik printer < kleurbereik scan, foto < kleurbereik monitor
o Ideaal is om te vertrekken vd kleurruimte vd printer zodat je zeker bent dat de
kleuren k gereproduceerd w
▪ Nadeel: beperkte kleurruimte – bij ontwerp beperkingen opleggen naar
kleurgebruik
1.2. Waarom kleurbeheer
• Rekening houden met de ≠ in kleurruimtes zodat kleuren vd print zvm overeenstemmen
met wat het beeldscherm toont
• Van achter naar voor redeneren: vertrekken vd kleinste kleurruimte, nl. deze die dr de
printer k gereproduceerd w
• Meestal krijg je i/d grafische sector het profiel aangeleverd zodat je bij de start v/e
ontwerp dit profiel kan kiezen + v bij de start met deze kleurruimte gaat werken
o Werken met kleuren die printer daadwerkelijk k reproduceren
o Mogelijk om betere voorspelling te maken v hoe print er zal uitzien
o Voorwaarde: beeldscherm moet gekalibreerd z, anders heb je geen controle of de
kleur die je ziet wel de juiste is
,2. Kleur
2.1. Wat is kleur
• Belangrijk gegeven bij het ontwerpen v dessins, kleding, …
• Dikwijls bron v vele klachten
o Een goed beheer en goede communicatie is belangrijk om dit te verhelpen
• In kleur zit systeem
o Praten over kleuren leidt gemakkelijk tot spraakverwarring
▪ Natuurlijke wetten: kleur is het weerkaatste licht
▪ Menselijke beleving: minder voorspelbaar – iedereen ziet kleur anders:
onze ogen z niet gelijk + we nemen kleuren niet objectief waar
2.2. Kleur versus licht
• Kleur is een eigenschap v licht – kleur van verf komt uit het licht vd lamp of zon
• Kleur is een eigenschap vd dingen die kleur hebben
• Groot ≠ i/d manier waarop verf en licht reageren – textiel verven computerscherm
o Andere primairen, secundairen en tertiairen bij verven v textiel dan bij werken
met licht (computerscherm)
• Mengen met verf = subtractieve menging
• Mengen met licht = additieve menging
• Primaire kleuren: basiskleuren waarmee in theorie alle andere kleuren gemengd k w
• Secundaire kleuren: mengkleuren v 2 primairen
• Tertiaire kleuren: mengkleuren v 3 primairen
• Kleurstoffen en pigmenten werken precies omgekeerd dan licht
• Primaire lichtkleuren z secundaire verfkleuren en omgekeerd
• Zesdelige kleurencirkel
o 6 sleutelkleuren uit een regenboog
o Begin v/e kleursysteem
o Toont de sleutelkleuren: 3 primaire + 3 secundaire kleuren (staan tss de
primairen waaruit ze z gemengd)
o 6 kleuren: spectrale kleuren / pure kleuren uit het lichtspectrum
• Kleur + licht z met elkaar verbonden - kleur w bepaald dr gereflecteerde lichtstralen
2.3. Licht
• Zichtbare licht = elektromagnetische straling omschreven door een golffunctie
• Licht = trilling die zich voortplant in een golf
o Golflengte is afh. vd frequentie vd trilling
• Zichtbaar licht
o Klein gedeelte vh elektromagnetisch spectrum
o 380nm – 700nm
o Per golflengte → bepaalde kleur
• Natuurlijk licht (zonlicht) bevat alle golflengtes uit het zichtbaar spectrum
o Alle kleuren z aanwezig
• Monochromatisch licht
o Licht waarbij 1 bepaalde golflengte voorkomt
o Vertoont een specifieke kleur afh. vd golflengte
• Elke lichtbron w gekenmerkt door een bepaald lichtspectrum
, 3. Kleurwaarneming
3.1. Kleurbepalende factoren
• De lichtbron: het licht als bron vd kleuren
• Het voorwerp: het materiaal dat iets met het licht doet
• De waarnemer: het menselijk oog als detector vd kleuren
• Lichtbron en voorwerp z meetbaar, derde factor niet
o V elke lichtbron is het lichtspectrum gekend
o V/h voorwerp k gemeten w welke lichtstralen gereflecteerd + geabsorbeerd w
o Ieder individu ziet + ervaart kleuren anders
3.1.1. De waarnemer
• Hoe ziet ons oog kleur?
o Kleur w bepaald door de weerkaatste golflengtes
o Kleuren zien = waarnemen v verschillen i/d golflengtes v licht
o In het menselijk oog → 4 soorten lichtgevoelige cellen
▪ Staafjes
• Lichtgevoelig, maar k geen kleur onderscheiden
▪ 3 ≠ soorten kegeltjes, elk afz. gevoelig voor een deel vh spectrum
• Noodz. voor de kleurwaarneming
• L-kegeltjes voor licht met lange golflengtes ➔ rood
• M-kegeltjes voor licht met middellange golflengte ➔ groen
• S-kegeltjes voor licht met korte golflengte ➔ blauw
o Opgevangen prikkels = kleurindruk ➔ subjectief!
▪ Verschilt v mens tot mens
▪ Gevoeligheid receptoren afh. v leeftijd, geslacht, gezondheidstoestand
▪ En afwijkingen vd receptoren → kleurenblindheid
3.1.2. Het voorwerp
• 3 mogelijkheden wanneer er licht op een object valt:
o Voorwerp w als wit ervaren
o Voorwerp w als zwart ervaren
o Voorwerp heeft een bepaalde kleur
• Perceptie v kleur w bepaald door het uitzicht
o Chromatisch aspect: kwaliteit vd kleur
▪ Kleurtint, verzadiging, helderheid
o Geometrisch aspect: glans en textuur
▪ Bepalen hoe licht weerkaatst w
• Interactie met het invallend licht – 3 mogelijkheden afh. vh soort voorwerp
o Transmissie: de lichtstraal w gebroken, maar gaat door het voorwerp
o Absorptie: het lich w geheel of gedeeltelijk opgeslorpt
o Reflectie: het licht w teruggekaatst
• Aard/oppervlak vh voorwerp → bepalend voor het teruggekaatste licht → bepalend voor
de kleur
o Kleur = resultaat v absorptie + reflectie v licht
Hoofdstuk 1: Colourmanagement
1. Doel van colourmanagement
• Behoefte aan voorspelbare kleuren: kleurbeheer/colourmanagement
• Doel: voorspellen + beheersen vd kleur doorheen het volledige traject: nl. v digitaal
bestand tot beeldscherm en printer
• Kleurbeheer = hulpmiddel om i/e vroeg stadium een idee te krijgen hoe een kleur er zal
uitzien na het printen
• Weten welke kleuren er k gereproduceerd w met de printer of hoe groot het kleurbereik
is vh apparaat
• Bepalende factoren: inktsoort, substraat, voorbehandeling, fixatie, wasproces, profiel, …
1.1. Digitale worklow
• Vertrekken v/e digitaal bestand (foto, scan, digitaal ontwerp)
o W bekeken op het beeldscherm + verstuurd naar de printer
• Weten welke kleuren elk apparaat k weergeven/produceren + hoe deze kleuren vh ene
apparaat naar het andere vertaald/omgezet w
• Elk toestel heeft een bepaald kleurbereik dat kleiner is dan het volledig kleurbereik vh
menselijk oog
o Op het einde vd workflow heeft de printer het kleinste kleurbereik: niet alle
kleuren uit het digitaal bestand k exact geprint w
o Moeilijk te voorspellen hoe een print er zal uitzien
• Kleurbereik neemt af: een deel vd kleuren uit je bestand k n gereproduceerd w dr de
printer
• Belangrijk om te weten welke kleuren gemeenschappelijk z dr de ≠ kleurruimtes opeen
te leggen
o Zonder deze informatie k je niet nagaan in welk kleurgebied er zich problemen
gaan voordoen
• Kleurbereik printer < kleurbereik scan, foto < kleurbereik monitor
o Ideaal is om te vertrekken vd kleurruimte vd printer zodat je zeker bent dat de
kleuren k gereproduceerd w
▪ Nadeel: beperkte kleurruimte – bij ontwerp beperkingen opleggen naar
kleurgebruik
1.2. Waarom kleurbeheer
• Rekening houden met de ≠ in kleurruimtes zodat kleuren vd print zvm overeenstemmen
met wat het beeldscherm toont
• Van achter naar voor redeneren: vertrekken vd kleinste kleurruimte, nl. deze die dr de
printer k gereproduceerd w
• Meestal krijg je i/d grafische sector het profiel aangeleverd zodat je bij de start v/e
ontwerp dit profiel kan kiezen + v bij de start met deze kleurruimte gaat werken
o Werken met kleuren die printer daadwerkelijk k reproduceren
o Mogelijk om betere voorspelling te maken v hoe print er zal uitzien
o Voorwaarde: beeldscherm moet gekalibreerd z, anders heb je geen controle of de
kleur die je ziet wel de juiste is
,2. Kleur
2.1. Wat is kleur
• Belangrijk gegeven bij het ontwerpen v dessins, kleding, …
• Dikwijls bron v vele klachten
o Een goed beheer en goede communicatie is belangrijk om dit te verhelpen
• In kleur zit systeem
o Praten over kleuren leidt gemakkelijk tot spraakverwarring
▪ Natuurlijke wetten: kleur is het weerkaatste licht
▪ Menselijke beleving: minder voorspelbaar – iedereen ziet kleur anders:
onze ogen z niet gelijk + we nemen kleuren niet objectief waar
2.2. Kleur versus licht
• Kleur is een eigenschap v licht – kleur van verf komt uit het licht vd lamp of zon
• Kleur is een eigenschap vd dingen die kleur hebben
• Groot ≠ i/d manier waarop verf en licht reageren – textiel verven computerscherm
o Andere primairen, secundairen en tertiairen bij verven v textiel dan bij werken
met licht (computerscherm)
• Mengen met verf = subtractieve menging
• Mengen met licht = additieve menging
• Primaire kleuren: basiskleuren waarmee in theorie alle andere kleuren gemengd k w
• Secundaire kleuren: mengkleuren v 2 primairen
• Tertiaire kleuren: mengkleuren v 3 primairen
• Kleurstoffen en pigmenten werken precies omgekeerd dan licht
• Primaire lichtkleuren z secundaire verfkleuren en omgekeerd
• Zesdelige kleurencirkel
o 6 sleutelkleuren uit een regenboog
o Begin v/e kleursysteem
o Toont de sleutelkleuren: 3 primaire + 3 secundaire kleuren (staan tss de
primairen waaruit ze z gemengd)
o 6 kleuren: spectrale kleuren / pure kleuren uit het lichtspectrum
• Kleur + licht z met elkaar verbonden - kleur w bepaald dr gereflecteerde lichtstralen
2.3. Licht
• Zichtbare licht = elektromagnetische straling omschreven door een golffunctie
• Licht = trilling die zich voortplant in een golf
o Golflengte is afh. vd frequentie vd trilling
• Zichtbaar licht
o Klein gedeelte vh elektromagnetisch spectrum
o 380nm – 700nm
o Per golflengte → bepaalde kleur
• Natuurlijk licht (zonlicht) bevat alle golflengtes uit het zichtbaar spectrum
o Alle kleuren z aanwezig
• Monochromatisch licht
o Licht waarbij 1 bepaalde golflengte voorkomt
o Vertoont een specifieke kleur afh. vd golflengte
• Elke lichtbron w gekenmerkt door een bepaald lichtspectrum
, 3. Kleurwaarneming
3.1. Kleurbepalende factoren
• De lichtbron: het licht als bron vd kleuren
• Het voorwerp: het materiaal dat iets met het licht doet
• De waarnemer: het menselijk oog als detector vd kleuren
• Lichtbron en voorwerp z meetbaar, derde factor niet
o V elke lichtbron is het lichtspectrum gekend
o V/h voorwerp k gemeten w welke lichtstralen gereflecteerd + geabsorbeerd w
o Ieder individu ziet + ervaart kleuren anders
3.1.1. De waarnemer
• Hoe ziet ons oog kleur?
o Kleur w bepaald door de weerkaatste golflengtes
o Kleuren zien = waarnemen v verschillen i/d golflengtes v licht
o In het menselijk oog → 4 soorten lichtgevoelige cellen
▪ Staafjes
• Lichtgevoelig, maar k geen kleur onderscheiden
▪ 3 ≠ soorten kegeltjes, elk afz. gevoelig voor een deel vh spectrum
• Noodz. voor de kleurwaarneming
• L-kegeltjes voor licht met lange golflengtes ➔ rood
• M-kegeltjes voor licht met middellange golflengte ➔ groen
• S-kegeltjes voor licht met korte golflengte ➔ blauw
o Opgevangen prikkels = kleurindruk ➔ subjectief!
▪ Verschilt v mens tot mens
▪ Gevoeligheid receptoren afh. v leeftijd, geslacht, gezondheidstoestand
▪ En afwijkingen vd receptoren → kleurenblindheid
3.1.2. Het voorwerp
• 3 mogelijkheden wanneer er licht op een object valt:
o Voorwerp w als wit ervaren
o Voorwerp w als zwart ervaren
o Voorwerp heeft een bepaalde kleur
• Perceptie v kleur w bepaald door het uitzicht
o Chromatisch aspect: kwaliteit vd kleur
▪ Kleurtint, verzadiging, helderheid
o Geometrisch aspect: glans en textuur
▪ Bepalen hoe licht weerkaatst w
• Interactie met het invallend licht – 3 mogelijkheden afh. vh soort voorwerp
o Transmissie: de lichtstraal w gebroken, maar gaat door het voorwerp
o Absorptie: het lich w geheel of gedeeltelijk opgeslorpt
o Reflectie: het licht w teruggekaatst
• Aard/oppervlak vh voorwerp → bepalend voor het teruggekaatste licht → bepalend voor
de kleur
o Kleur = resultaat v absorptie + reflectie v licht