Oefentoets gedragswetenschappen 3.1

Oefentoets gedragswetenschappen 3.1
1. Hoeveel procent van de KOPP-kinderen krijgt later zelf geen problemen?
a. 1/2e
b. 1/3e
c. 1/4e

2. Wat is een risicofactor van KOPP-kinderen ten aanzicht van de gezinssituatie?
a. Ernstige zieke ouder en zorg mijden
b. Afwezigheid van een gezonde ouder
c. De ernst en chroniciteit van een ouderlijke stoornis

3. Als koppers foutief gedrag aangeleerd krijgen, kunnen zij op den duur emotionele
problemen gaan ervaren. Dit inzicht hoort bij:
a. CGT-benadering (behaviorisme/gedragstherapie)
b. CGT-benadering (cognitieve psychologie)
c. Sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling

4. Onvermogend ouderschap en overvraagd ouderschap leidt volgens (1) tot een
verstoorde of gestoorde ontwikkeling van KOPP-kinderen. Wat hoort er op (1) te
staan?
a. Systeemgerichte psychologie
b. Psychodynamische stroming
c. Kinder- en jeugdpsychiatrie

5. Geweld binnen het gezin is een stressvolle factor die een KOPP-kind kan ervaren in
de gezinssituatie. Juist of onjuist?
a. Juist
b. Onjuist

6. Een KOPP-kind kan verschillende chronische stressvolle factoren ervaren in zijn/haar
gezinssituatie, welke hoort hier NIET bij?
a. Parentificatie
b. Opname van ouder in een psychiatrisch ziekenhuis
c. Gebrek aan steun

7. KOPP-kinderen kunnen ook beschermende factoren binnen de gezinssituatie ervaren.
Welke hoort hier NIET bij?
a. Sociale steun
b. Emotionele steun
c. Formatieve steun

8. Wanneer een KOPP-kind hulp krijgt bij het aanvragen van hulpmiddelen en/of zorg,
dan krijgt hij/zij:
a. Gezelschapssteun
b. Praktische steun
c. Instrumentele steun

1

, 9. Het opgroeien als KOPP-kind heeft ook gevolgen, 1 daarvan is dat koppers moeilijk
(liefdes)relaties aangaan en onderhouden met anderen. Wat is hier de oorzaak van?
a. Ze hebben nooit een voorbeeld gehad en weten niet hoe
b. Ze hebben jarenlang gegeven en vinden het moeilijk om te ontvangen
c. Hij/zij heeft vroeger geleerd dat emoties niet geuit mogen worden

10. ‘Een persoon is gezond als hij zijn zelf gestelde doelen in het leven kan behalen en in
zijn geestelijke behoeften kan voorzien’. Om welke visie gaat het hier?
a. Humane, multicausale visie
b. Psychologische visie
c. Dynamische visie

11. ‘Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk
welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijke gebreken’.
Om welke visie gaat het hier?
a. Humane, multicausale visie
b. Biologische visie
c. Medische, monocausale visie

12. Wat is de definitie van gezondheid volgens het WHO?
a. Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en
maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere
lichamelijke gebrekingen.
b. Gezondheid is het vermogen van mensen om met de fysieke, emotionele en
sociale levensuitdagingen om te gaan en zoveel mogelijke eigen regie te
voeren.
c. Gezondheid is de afwezigheid van ziekte

13. Wat is de definitie volgens Ruwaard en Kramers (1993) van gezondheidsindicatoren?
a. Geven een cijfermatig inzicht in het niveau van gezondheid en ziekte onder de
bevolking.
b. Gezondheidsindicatoren zijn objectiveerbare en meetbare grootheden van
gezondheid en ziekte.
c. Gezondheidsindicatoren geven aan welke gezondheidsproblemen veelvuldig
voorkomen, ook geven ze weer welke gezondheidsproblemen leiden tot hoge
sterfte.

14. Welke gezondheidsindicator laat cijfers zien van kindersterfte, hiv/aids en
verkeersslachtoffers?
a. Gezondheidstoestand
b. Gezondheidsdeterminanten
c. Gezondheidszorg: gezondheidsdiensten




2