Verzorgingsstaat
Hoofdstuk 1; wat is een verzorgingsstaat?
1.1 Nederland als verzorgingsstaat
In een verzorgingsstaat bemoeit de overheid zich actief met:
- De welvaart; de mate waarin mensen beschikken over voldoende middelen om hun
behoeften te vervullen.
- Het welzijn; de mate waarin mensen tevreden zijn over hun lichamelijke en geestelijke
gezondheid.
Een verzorgingsstaat is gebaseerd op het solidariteitsprincipe, dit houdt in dat men bereid is om
risico’s te delen. Iedereen kan hier belang bij hebben dus is het collectief belang. Ook worden er door
de overheid collectieve goederen geregeld. Denk hierbij bijvoorbeeld aan dijken. Hierdoor krijg je dat
ook mensen die er niet voor (kunnen) betalen, gebruik maken van deze collectieve goederen.
Een verzorgingsstaat heeft vier functies:
1. Verzorgen; de staat biedt zorg aan wie dat nodig hebben.
2. Verzekeren; dat je verzekerd bent tegen verlies van inkomen.
3. Verheffen; iedereen de kans geven zich te ontplooien.
4. Verbinden; de cohesie tussen mensen vergroten. Ook ongelijkheid verkleinen.
Daarnaast zijn er sociale grondrechten die hieraan bijdragen:
- Voldoende werkgelegenheid.
- Bestaanszekerheid en spreiding van welvaart.
- De bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.
- Volksgezondheid, voldoende woongelegenheid en maatschappelijke en culturele
ontplooiing.
- Goed onderwijs.
Mensen krijgen deze rechten, maar daar staan ook plichten tegenover. De sollicitatieplicht is hier een
goed voorbeeld van. Daarnaast moet iedereen premies betalen voor deze rechten (AOW
bijvoorbeeld).
1.2 Tussen plan en vrije markt
Er zijn twee soorten economieën:
1. Planeconomie -> gelijkheid
De overheid beheert en controleert alles, denk aan gronden, banen en onderwijs bijvoorbeeld. Dit is
eigenlijk het communisme. Dit gaat niet altijd zo goed als het klinkt.
2. Vrijemarkteconomie -> vrijheid
De overheid bemoeit zich met zo min mogelijk dingen. Er wordt bijna geen belasting betaald. En
ziekenkostenverzekering zijn voor eigen rekening.
1.3 Drie typen verzorgingsstaten
Alle verzorgingsstaten zijn combinaties tussen vrijheid (vrijemarkteconomie) en gelijkheid
(planeconomie). Toch zijn er nog vele verschillen in verzorgingsstaten:
- Sociaaldemocratische verzorgingsstaat; gelijkheid is de belangrijkste waarde. De overheid
biedt veel goederen en diensten.
- Liberale verzorgingsstaat; vrijheid is hier de belangrijkste waarde. De overheid biedt weinig
goederen en diensten. Veel is voor eigen verantwoording (zorg, verzekering, goed
onderwijs).
- Corporatistische verzorgingsstaat; een mengeling van de twee voorgaande vormen. Er is veel
vrijheid, maar er zijn wel veel voorzieningen van de staat. Deze worden door iedereen
standaard betaald.
Nederland is lastig in te delen in een van deze drie. Voor 1960 waren wij vooral een corporatistische
verzorgingsstaat, toen werden we een sociaaldemocratische verzorgingsstaat en nu bewegen we
weer meer richting de liberale verzorgingsstaat. Deze laatste verandering is net in gang gezet en
komt door bezuinigen op voorziening als de zorg.
Hoofdstuk 2; ontstaan verzorgingsstaat
1
, 2.1 Het begin van de verzorgingsstaat
Van 1800 tot 1850 was de overheid in Nederland erg liberaal. Er heerste dan ook een
vrijemarkteconomie. Nederland was een nachtwakerstaat dat betekend dat de overheid alleen de
openbare orde en veiligheid handhaaft. Mensen die niet voor zichzelf konden zorgen moesten naar
een particuliere liefdadigheidsorganisatie. Vaak waren deze organisaties vanuit de kerk.
In 1854 komt de eerste wet die gaat wijzen naar een zorgplicht. De armenwet genaamd. Al snel
volgde meer sociale wetten en ontstaan ook in Nederland de collectieve regelingen. Deze wetten
werden aangenomen voor het verdedigen van arbeiders, maar ook om ze gezonder te maken.
Gezondere arbeiders presteren beter dan ongezonde arbeiders.
In 1900 zagen alle partijen in dat de staat moest ingrijpen in de vrije markt:
- Katholieke en protestanten; de overheidsbemoeienis als aanvulling op hun sociale
werkzaamheden.
- Socialisten; streven naar betere leefomstandigheden.
- Liberalen; zagen de armoede als bedreiging van de orde door onveiligheid in
arbeidersbuurten.
2.2 Opbouw van de verzorgingsstaat
Gedurende de twintigste eeuw kwamen er steeds meer collectieve goederen en diensten. Zo werd
na WO2 gekozen voor een economie waarin niet alleen de vrije markt maar ook de overheid
meedoet. Ze produceren mee en stellen voorwaarden. Ook grijpen ze in als dat nodig is. De grote
economische crisis in 1929 was een zeer belangrijk moment in deze geschiedenis. De samenleving
zonder invloed van de overheid was enorm kwetsbaar. De invloed van de overheid nam enorm toe
om de werkloosheid tegen te gaan, al helemaal na WO2.
Na de crisis en WO2 waren er twee belangrijke waarden aan het oppervlak gekomen; gelijkheid
(crisis) en vrijheid (WO2). Sociale voorzieningen werden opgezet voor iedereen en niet alleen voor
een (selecte) groep van werkenden. Doordat de overheid na WO2 veel meer besliste, startte de
economie snel weer op.
2.3 Uitbouw van de verzorgingsstaat
De verzorgingsstaat is pas echt gaan groeien in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Omdat
hierbij de vrije ondernemingswijzen intact bleven werkte ook liberalen partijen als de VVD mee. Ook
kwam dit omdat Nederland toevallig aan geld kwam. Zo werd er bijvoorbeeld een groot gasveld
onder Groningen ontdekt. Hierdoor kon het systeem van sociale zekerheid uit de grond worden
gestampt. De uitbereiding van deze voorzieningen waren vooral te zien in de vorm van:
- Het grotere aantal risico’s dat gedekt wordt.
- Het aantal gerechtigden voor sociale voorzieningen.
- Binnen meerder sectoren (gebieden) ging de overheid steun bieden.
Zo kan niemand lijden door spontaan inkomensverlies. Binnen dit proces herkennen we een aantal
mijlpalen:
1956 – invoeren algemene ouderdomswet
1957 – invoeren vaccinatie voor baby’s
1965 – invoeren bijstandswet (iedereen moet in levensomstandigheden kunnen voorzien.
1947-1985 – stijging in woningbezit van woningbouwverenigingen
1950-1970 – stijging kinderen dat onderwijs volgt
1969 – invoeren leerplicht
Na de veranderingen had iedereen de kans te stijgen op de sociale ladder. De individuele vrijheid
nam enorm toe, later werd hiervan ook wel gezegd dat deze was doorgeschoten. De drie grote
politieke stromingen in Nederland ondersteunen dit:
1. Liberalen; mensen in de problemen worden geholpen, maar de kosten zijn een belemmering
voor economische groei.
2. Sociaaldemocraten; gaan akkoord met de vrijmarkt omdat door deze sociale wetten nadelen
worden terug gedringd.
3. Christendemocraten; erg blij met de grote rol van het maatschappelijke midden op
sociaaleconomisch gebied.
2
Hoofdstuk 1; wat is een verzorgingsstaat?
1.1 Nederland als verzorgingsstaat
In een verzorgingsstaat bemoeit de overheid zich actief met:
- De welvaart; de mate waarin mensen beschikken over voldoende middelen om hun
behoeften te vervullen.
- Het welzijn; de mate waarin mensen tevreden zijn over hun lichamelijke en geestelijke
gezondheid.
Een verzorgingsstaat is gebaseerd op het solidariteitsprincipe, dit houdt in dat men bereid is om
risico’s te delen. Iedereen kan hier belang bij hebben dus is het collectief belang. Ook worden er door
de overheid collectieve goederen geregeld. Denk hierbij bijvoorbeeld aan dijken. Hierdoor krijg je dat
ook mensen die er niet voor (kunnen) betalen, gebruik maken van deze collectieve goederen.
Een verzorgingsstaat heeft vier functies:
1. Verzorgen; de staat biedt zorg aan wie dat nodig hebben.
2. Verzekeren; dat je verzekerd bent tegen verlies van inkomen.
3. Verheffen; iedereen de kans geven zich te ontplooien.
4. Verbinden; de cohesie tussen mensen vergroten. Ook ongelijkheid verkleinen.
Daarnaast zijn er sociale grondrechten die hieraan bijdragen:
- Voldoende werkgelegenheid.
- Bestaanszekerheid en spreiding van welvaart.
- De bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.
- Volksgezondheid, voldoende woongelegenheid en maatschappelijke en culturele
ontplooiing.
- Goed onderwijs.
Mensen krijgen deze rechten, maar daar staan ook plichten tegenover. De sollicitatieplicht is hier een
goed voorbeeld van. Daarnaast moet iedereen premies betalen voor deze rechten (AOW
bijvoorbeeld).
1.2 Tussen plan en vrije markt
Er zijn twee soorten economieën:
1. Planeconomie -> gelijkheid
De overheid beheert en controleert alles, denk aan gronden, banen en onderwijs bijvoorbeeld. Dit is
eigenlijk het communisme. Dit gaat niet altijd zo goed als het klinkt.
2. Vrijemarkteconomie -> vrijheid
De overheid bemoeit zich met zo min mogelijk dingen. Er wordt bijna geen belasting betaald. En
ziekenkostenverzekering zijn voor eigen rekening.
1.3 Drie typen verzorgingsstaten
Alle verzorgingsstaten zijn combinaties tussen vrijheid (vrijemarkteconomie) en gelijkheid
(planeconomie). Toch zijn er nog vele verschillen in verzorgingsstaten:
- Sociaaldemocratische verzorgingsstaat; gelijkheid is de belangrijkste waarde. De overheid
biedt veel goederen en diensten.
- Liberale verzorgingsstaat; vrijheid is hier de belangrijkste waarde. De overheid biedt weinig
goederen en diensten. Veel is voor eigen verantwoording (zorg, verzekering, goed
onderwijs).
- Corporatistische verzorgingsstaat; een mengeling van de twee voorgaande vormen. Er is veel
vrijheid, maar er zijn wel veel voorzieningen van de staat. Deze worden door iedereen
standaard betaald.
Nederland is lastig in te delen in een van deze drie. Voor 1960 waren wij vooral een corporatistische
verzorgingsstaat, toen werden we een sociaaldemocratische verzorgingsstaat en nu bewegen we
weer meer richting de liberale verzorgingsstaat. Deze laatste verandering is net in gang gezet en
komt door bezuinigen op voorziening als de zorg.
Hoofdstuk 2; ontstaan verzorgingsstaat
1
, 2.1 Het begin van de verzorgingsstaat
Van 1800 tot 1850 was de overheid in Nederland erg liberaal. Er heerste dan ook een
vrijemarkteconomie. Nederland was een nachtwakerstaat dat betekend dat de overheid alleen de
openbare orde en veiligheid handhaaft. Mensen die niet voor zichzelf konden zorgen moesten naar
een particuliere liefdadigheidsorganisatie. Vaak waren deze organisaties vanuit de kerk.
In 1854 komt de eerste wet die gaat wijzen naar een zorgplicht. De armenwet genaamd. Al snel
volgde meer sociale wetten en ontstaan ook in Nederland de collectieve regelingen. Deze wetten
werden aangenomen voor het verdedigen van arbeiders, maar ook om ze gezonder te maken.
Gezondere arbeiders presteren beter dan ongezonde arbeiders.
In 1900 zagen alle partijen in dat de staat moest ingrijpen in de vrije markt:
- Katholieke en protestanten; de overheidsbemoeienis als aanvulling op hun sociale
werkzaamheden.
- Socialisten; streven naar betere leefomstandigheden.
- Liberalen; zagen de armoede als bedreiging van de orde door onveiligheid in
arbeidersbuurten.
2.2 Opbouw van de verzorgingsstaat
Gedurende de twintigste eeuw kwamen er steeds meer collectieve goederen en diensten. Zo werd
na WO2 gekozen voor een economie waarin niet alleen de vrije markt maar ook de overheid
meedoet. Ze produceren mee en stellen voorwaarden. Ook grijpen ze in als dat nodig is. De grote
economische crisis in 1929 was een zeer belangrijk moment in deze geschiedenis. De samenleving
zonder invloed van de overheid was enorm kwetsbaar. De invloed van de overheid nam enorm toe
om de werkloosheid tegen te gaan, al helemaal na WO2.
Na de crisis en WO2 waren er twee belangrijke waarden aan het oppervlak gekomen; gelijkheid
(crisis) en vrijheid (WO2). Sociale voorzieningen werden opgezet voor iedereen en niet alleen voor
een (selecte) groep van werkenden. Doordat de overheid na WO2 veel meer besliste, startte de
economie snel weer op.
2.3 Uitbouw van de verzorgingsstaat
De verzorgingsstaat is pas echt gaan groeien in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Omdat
hierbij de vrije ondernemingswijzen intact bleven werkte ook liberalen partijen als de VVD mee. Ook
kwam dit omdat Nederland toevallig aan geld kwam. Zo werd er bijvoorbeeld een groot gasveld
onder Groningen ontdekt. Hierdoor kon het systeem van sociale zekerheid uit de grond worden
gestampt. De uitbereiding van deze voorzieningen waren vooral te zien in de vorm van:
- Het grotere aantal risico’s dat gedekt wordt.
- Het aantal gerechtigden voor sociale voorzieningen.
- Binnen meerder sectoren (gebieden) ging de overheid steun bieden.
Zo kan niemand lijden door spontaan inkomensverlies. Binnen dit proces herkennen we een aantal
mijlpalen:
1956 – invoeren algemene ouderdomswet
1957 – invoeren vaccinatie voor baby’s
1965 – invoeren bijstandswet (iedereen moet in levensomstandigheden kunnen voorzien.
1947-1985 – stijging in woningbezit van woningbouwverenigingen
1950-1970 – stijging kinderen dat onderwijs volgt
1969 – invoeren leerplicht
Na de veranderingen had iedereen de kans te stijgen op de sociale ladder. De individuele vrijheid
nam enorm toe, later werd hiervan ook wel gezegd dat deze was doorgeschoten. De drie grote
politieke stromingen in Nederland ondersteunen dit:
1. Liberalen; mensen in de problemen worden geholpen, maar de kosten zijn een belemmering
voor economische groei.
2. Sociaaldemocraten; gaan akkoord met de vrijmarkt omdat door deze sociale wetten nadelen
worden terug gedringd.
3. Christendemocraten; erg blij met de grote rol van het maatschappelijke midden op
sociaaleconomisch gebied.
2