Samenvatting Frans 1.1

Vocabulaire dossier 1, 2, 3 et 4
Un réseau social Een sociaal netwerk
Un contact Een (facebook)vriend
Une connaissance Een kennis
Un copain/une copine = un(e) pote (fam.) Een vriend
Un(e) vrai(e)/véritable ami(e) ; un alter ego Een echte vriend
Un(e) confident(e) Een vertrouweling
Un(e) ami(e) de sexe opposé, d’intérêt, Een vriend van een ander geslacht, voor het
virtuel(le) belang, virtuele vriend
La personnalité = la caractère De persoonlijkheid
Un trait de caractère Een karaktertrek
Patient(e) Geduldig
La patience Geduld
Impatient(e) Ongeduld
L’impatience Ongeduldig
Chaleureux(euse) Hartelijk
La chaleur humaine Menselijke warmte
Froid(e) Kil/koelte tussen mensen
La froideur ; distant(e) De afstand
Compétent(e) Bekwaam
La compétence De bekwaamheid
(in)tolérant(e) Verdraagzaam/onverdraagzaam
La tolérance De verdraagzaamheid
L’intolérance De onverdraagzaamheid
Disponible Beschikbaar
La disponibilité De beschikbaarheid
Curieux(euse) Nieuwsgierig
La curiosité De nieuwsgierigheid
Généreux(euse) Vrijgevig
La générosité De vrijgevigheid
Autoritaire Autoritaire
L’autorité Autoritaire / gezag
Agressif(ive) Aggresief
L’agressivité De aggresiviteit
Timide Verlegen

,La timidité De verlegenheid
Drôle Grappig
La drôlerie = avoir de l’humour Grappigheid
L’humour (m) Humor
Joyeux(euse) Vrolijk
La joie Vreugde
Egoïste Egoïst
L’égoïsme De egoïsme
Passionnant(e) Boeiend
Expansif(ive) Uitzettingsvermogen
Brillant(e) Schitteren
Rendre hommage à une personne Een eerbetoon aan iemand doen
Marquer la vie de quelqu’un Iemand bestempelen
Manquer à quelqu’un Iemand missen
Une relation basée sur … Een relatie gebaseerd op..
Une relation amicale = un lien d’amitié Een vriendschappelijke relatie
Sympathiser avec quelqu’un Sympathiseren met iemand
S’entendre bien avec Met iemand kunnen opschieten
Ne pas s’entendre avec Met iemand niet kunnen opschieten
Se sentir bien avec quelqu’un Zich goed voelen bij iemand
Partager des choses Dingen delen
La complicité  être complice De medeplichtigheid, medeplichtig zijn
La confiance  avoir confiance (en quelqu’un) Vertrouwen, vertrouwen hebben (in iemand)
Confier quelque chose Een bekentenis doen
Se confier Toevertrouwen
Faire une confidence à quelqu’un Een bekentenis doen aan iemand
Être de bon conseil Goed advies geven
Vouvoyer quelqu’un Aanspreken met u
Tutoyer quelqu’un Aanspreken met je
En avoir marre (fam) = en avoir assez Genoeg hebben
Être déprimé(e) Depressief zijn
Se plaindre Klagen
Le boulot (fam) De baan
Un(e) voisin(e) Een buur
Un(e) résident(e) Een inwoner

, Un(e) locataire Een huurder
Un(e) propriétaire Een eigenaar
Un gosse (fam) Een kind
Un cadre de vie Een levensstijl
La cour Het schoolplein/ plein
Le jardin De tuin
Les espaces verts De groene ruimtes
Le hall De lobby
La cage d’escaliers Het trappenhuis
Un(e) concierge = Un(e) gardien(ne) Een conciërge
Solidaire Solidair
Indifférent(e) onverschillig
Aimable ; L’amabilité Vriendelijk ; vriendelijkheid
Modeste ; La modestie Bescheiden ; bescheidenheid
Vigilant(e) ; La vigilance Waakzaam ; waakzaamheid
Serviable behulpzaam
Un immeuble Een gebouw
Une résidence Een verblijfplaats
Une copropriété Gemeenschappelijke eigendom
Payer un loyer Huur betalen
Croiser quelqu’un Iemand kruisen/ iemand ontmoeten
La convivialité De vriendelijkheid
Réunir autour d’un verre/ d’un repas Samenkomen om iets te drinken/ samen te
eten
Partager Delen
Un verre Een glas
Un repas Een maaltijd
La solidarité Solidariteit
L’indifférence onverschilligheid
échanger des services Diensten uitwisselen
Rendre service à quelqu’un Dienst bewijzen aan iemand
Arroser les plantes De planten wateren
Nourrir les chats De katten eten geven
Les tâches d’un gardien De taken van een conciërge
Entretenir Onderhouden