Lesweek 1
Stof:
- Compendium: H1 (m.u.v. nrs. 4a, 7, 8 en 8a), H2 (m.u.v. nrs. 19 en 23 - 27a), H6 (nrs. 102-
105) en H14 (m.u.v. nrs. 213-232a)
- Goederenrecht geschetst: H1, H2 (m.u.v. 2.6) en H3 (m.u.v. 3.6 en 3.7).
Compendium H1
Vermogensrecht: gedeelte van het objectieve recht dat een regeling geeft van de subjectieve rechten
en plichten die onderdeel van een vermogen kunnen vormen. Daarnaast is het ook een gedeelte van
het subjectieve recht dat ziet op het een aan een bepaald persoon toekomend recht, dat deel
uitmaakt van zijn vermogen (3:1, 3:6).
Vastgelegd in Boek 3 t/m 9 BW.
Goederenrecht: rechtsverhouding van mens tot goed. Het regelt hoe de macht over de goederen
onder de mensen is verdeeld en hoe in die privaatrechtelijke machtsposities verandering kan worden
gebracht.
Bevat grotendeels dwingend recht. Er mag dus niet worden afgeweken van de regels.
Vastgelegd in Boek 3 (bevat bepalingen die voor alle goederen van belang kunnen zijn) en 5
(behandelt de rechten die alleen kunnen bestaan op zaken) BW.
Goederenrechtelijke rechten hebben absolute werking: ze kunnen tegenover een ieder worden
ingeroepen.
Compendium H2
Boek 3 valt uiteen in twee groepen:
- Algemene bepalingen die voor het gehele vermogensrecht (goederenrecht en
verbintenissenrecht) van belang kunnen zijn afdeling 3.1.1, titels 3.2, 3.3 en 3.11
- Bepalingen van goederenrechtelijke aard afdeling 3.1.2, titels 3.4 – 3.10
Goederen zijn alle actieve vermogensbestanddelen (3:1) en bestaan uit zaken (3:2) en
vermogensrechten (3:6).
Zaken: voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Bijvoorbeeld planten en voorwerpen,
maar geen gedachten, merken, zee, lucht of ontsnapte gaswolk.
Vermogensrechten: als het aan een van de drie criteria uit artikel 3:6 voldoet. Voorbeelden: beperkte
rechten, aandelen, vorderingen en auteursrechten
Roerende en onroerende zaken artikel 3:3
Bestanddelen: onzelfstandige zaaksdelen die opgaan in de zaak waarvan zij deel uitmaken (3:4).
Bestanddelen zijn zelf geen zaken in de zin van 3:1.
De volgende omstandigheden pleiten gewoonlijk vóór het aannemen van een bestanddeel:
- De hoofdzaak is zonder het object onvoltooid of anderszins incompleet.
- De hoofdzaak en het object zijn qua constructie specifiek op elkaar afgestemd.
1
,Depex curatoren arrest: machines kunnen naar verkeersopvatting bestanddeel zijn van een
fabrieksgebouw, omdat het gebouw zonder de machines onvolledig zou zijn. Maar als de machine
(object) slechts een tijdelijke hulpfunctie heeft en bestemd is om te worden verwijderen, dan is het
geen bestanddeel.
3:4 lid 2: Bijvoorbeeld plant die wortel heeft geschoten of ingemetselde gevelsteen.
De eigenaar van de zaak is eigenaar van al haar bestanddelen.
Geld is ook een zaak, ondanks dat het een vorderingsrecht is. De ontvanger wordt geen eigenaar,
maar verkrijgt een vordering op de bank.
Volledige rechten:
- eigendom (5:1).
- vorderingsrecht.
- rechten op voortbrengselen van de geest (bijvoorbeeld auteursrecht, octrooirecht,
merkenrecht en kwekersrecht).
Beperkte rechten: een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, dat met het beperkte
recht is bezwaard (3:8).
- Gebruiksrechten: vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal (H16).
- Zekerheidsrechten: pand en hypotheek (H17).
- Moederrecht (het recht waaruit een beperkt recht is afgeleid): volledig recht (eigendom en
vorderingsrecht) en een ander beperkt recht. Zo kan een pandrecht worden gevestigd op het
vruchtgebruik van een roerende zaak. Het eigendomsrecht is dan moederrecht van het
vruchtgebruik, het vruchtgebruik is op zijn beurt weer moederrecht van het pandrecht.
Zakelijke rechten: zijn alle rechten op zaken:
- Eigendomsrecht (5:1 e.v.)
- Beperkte rechten op zaken, bijv vruchtgebruik, hypotheek of erfpacht op een zaak, etc.
De in Boek 5 geplaatste rechten kunnen slechts op een zaak betrekking hebben, en zijn dus per
definitie zakelijk. De in Boek 3 opgenomen rechten zijn slechts zakelijk indien zij in het concrete geval
een zaak tot voorwerp hebben.
Vruchten:
1. Natuurlijke vruchten: 3:9 lid 1. Bijvoorbeeld appel, ei, kalf, mest, etc.
2. Burgerlijke vruchten: 3:9 lid 2. Bijvoorbeeld huur- of pachtpenningen.
Zolang de vruchten nog tot het andere goed behoren zijn ze zelf nog geen zelfstandige zaken of
rechten, maar maken ze deel uit van het vruchtdragende goed (natuurlijke vruchten zijn
bestanddelen). 3:9 Lid 4.
De nieuwe ontstane goederen komen toe aan de rechthebbende op het vruchtdragende goed (zie
voor natuurlijke vruchten 5:1 lid 3), tenzij uit de wet voortvloeit dat zij aan een ander toekomen
(bijvoorbeeld bezitter te goeder trouw, vruchtgebruiker of erfpachter).
Registergoederen (3:10):
- Onroerende zaken, 3:89
- Teboekgestelde schepen en luchtvaartuigen, 8:199, 8:790, 8:1306. Zij zijn roerend, maar toch
registergoed.
- Aandelen in registergoed, 3:96. Aandelen in een BV zijn geen registergoederen, want het
aandeelhoudersregister is geen openbaar register in de zin van 3:10 en inschrijving erin
vormt geen eis voor levering, HR Draaijer cs/Gielen cs.
2
, - Beperkte rechten op een registergoed, 3:98
Algemeenheid van goederen: goederen die tezamen voorwerp van een rechtsverhouding zijn. Ziet
met name op huwelijksgemeenschap, nalatenschap, vennootschap en onderneming (eenmanszaak).
Goodwill: de feitelijke mogelijkheid om winst te behalen waardoor het bedrijf een waarde krijgt die
uitstijgt boven de som van de afzonderlijke onderdelen. Goodwill is zelf geen goed en kan dus als
zodanig niet (juridisch) worden overgedragen.
Compendium H6
Goederenrechtelijke verhouding: rechtsverhouding van een persoon tot een goed. Te onderscheiden:
1. Goederenrechtelijke rechten.
a. Het eigendomsrecht (volledig recht op een zaak, 5:1).
b. Alle beperkte rechten (3:8)
2. Andersoortige goederenrechtelijke verhouding.
a. Bezit: feitelijke machtsverhouding die gepaard gaat met de suggestie van een eigen
recht. 3:107
b. Bewind: een op bepaalde goederen liggend verband, dat met een beperkt recht kan
worden vergeleken. Titel 6
c. Gemeenschap: 3:166 e.v.
d. Verhaalsrecht op goederen. Dit is geen goederenrechtelijk recht, maar vanwege het
verband met beslag en executie (en dus met pand en hypotheek) wordt het
verhaalsrecht meestal in het kader van het goederenrecht behandeld.
De systematiek van het vermogensrecht berust voor een belangrijk gedeelte op het onderscheid in:
- Goederenrechtelijke rechten: verhouding van mens tot goed, en kenmerken zich door hun
absolute karakter. Rust het recht op een zaak, dan spreekt men van een zakelijk recht.
- Persoonlijke rechten (verbintenisrechtelijke rechten): verhouding van mens tot mens, en
worden gekenmerkt door hun relatieve karakter. Slechts één categorie: vorderingsrechten.
Vorderingsrecht is zelf ook een goed en kan van belang zijn bij overdracht en verjaring, etc.
en een vorderingsrecht kan voorwerp zijn van een beperkt recht (pand en vruchtgebruik).
Kenmerken van goederenrechtelijke rechten:
- Het recht rust op een zaak of op een vermogensrecht. Hierdoor vallen vorderingsrechten en
rechten op voortbrengselen van de geest af.
- Absoluutheid en exclusiviteit.
Absoluutheid: werken jegens een ieder, niet slechts jegens een bepaalde persoon.
Exclusiviteit: de rechthebbende is gerechtigd met uitsluiting van alle anderen.
- Een beperkt recht op een goed beperkt de rechthebbende op dat goed in zijn
beschikkingsbevoegdheid:
a. Indien een goed waarop een beperkt recht rust wordt overgedragen: het beperkte recht
blijft op het goed rusten (droit de suite, zaaksgevolg).
b. Indien op een goed waarop een beperkt recht rust een tweede beperkt recht wordt
gevestigd: het eerdere recht gaat voor het latere (prioriteitsregel). Indien een stuk grond
dus eerst wordt belast met een recht van hypotheek en daar vervolgens een
erfdienstbaarheid op wordt gevestigd, dan kan de hypotheekhouder de onroerende zaak
executeren zonder de erfdienstbaarheid, omdat het oudere hypotheekrecht hier vóór de
jongere erfdienstbaarheid gaat.
Persoonlijke rechten zijn altijd gelijk van rang.
Verbintenissenrecht kent geen prioriteitsbeginsel, maar het paritas creditorium: alle
rechten zijn in beginsel even sterk.
3
, c. Een (beperkt) recht op een goed ondervindt geen nadeel van een later beslag of
faillissement (maar wel van een eerder beslag of faillissement). Dit wordt
separatistpositie genoemd.
Verbintenisrecht heeft dit niet. Dat heeft slechts een vorderingsrecht.
Partijen mogen geen nieuwe soorten goederenrechtelijke rechten in het leven roepen gesloten
systeem van goederenrechtelijke rechten. Alle goederenrechtelijke rechten zijn geregeld in de wet.
Zij zijn gebonden aan de in de wet genoemde typen en de inhoud mogen zij niet vrijelijk bepalen.
Soms geeft de wet de partijen er wel vrijheid in, maar er moet dan een verband zijn met het
betrokken recht, anders hebben hun afspraken geen goederenrechtelijk effect (ze zijn dan wel
verbintenisrechtelijk gebonden, want verbintenisrecht heeft een open systeem).
Compendium H14
Eigendom: 5:1 BW. Het is een volledig recht en het kan slechts bestaan op zaken (inclusief haar
bestanddelen) en nooit op vermogensrechten.
Eigendom is een genotsrecht –> 5:1 lid 3.
In 5:20 staat opgenomen wat de eigendom van grond omvat (ongeacht de vraag of zij als
bestanddelen van de grond zijn aan te merken).
Sub f: een boom die op een erfgrens staat is mede-eigendom van de eigenaren van de twee erven,
ondanks dat die bij iemand meer op het perceel staat.
Horizontale natrekking: als gebouwen en werken worden aangetrokken door de grond. Bijvoorbeeld
een kelder die zich in de grond van de buurman bevindt.
Kabel en leidingnetten behoort niet toe aan de eigenaar van de grond, maar aan de aanlegger.
Portacabin arrest: een gebouw of werk is onroerend als het duurzaam met de grond verenigd is
doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.
Bevoegdheden van de eigenaar bij eigendomsrecht: gebruik, genot en beschikking (3:81 en 83 lid 1).
Mogelijkheden van de eigenaar tot handhaving van zijn eigendomsrecht:
- Vordering tot het verkrijgen van een verklaring voor recht dat hij eigenaar is of dat op zijn
eigendom geen beperkte rechten rusten (3:302).
- Revindicatie: de eigenaar is bevoegd de zaak op te eisen van een ieder die haar zonder recht
houdt (3:2). Kan zowel tegen een bezitter als houder worden ingesteld.
Revindicatie faalt als de eigenaar zijn eigendom heeft verloren, als hij zijn eigendom niet kan
bewijzen of als de verweerder de zaak onder zich heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk
recht dat hij tegen de eigenaar kan inroepen (vruchtgebruik, erfpacht, huur, bruikleen, etc).
- Een vordering uit onrechtmatige daad, 6:162 (lid 2).
De eigenaar wordt zowel in zijn positieve als in zijn negatieve bevoegdheden beperkt door (5:1 lid 2):
- Aan anderen verleende rechten: beperkte rechten en persoonlijke rechten.
- Wettelijke voorschriften: wifz en voorschriften van lagere wetgevers.
- Regels van ongeschreven recht: regels van ongeschreven publiekrecht (3:14) en privaatrecht.
Beperking door regels van ongeschreven privaatrecht verwijst naar het criteria in 6:162 lid 2.
4