Gs begrippenlijst 3,1/3,3
3,1
Stapelmarkt= uit alle windstreken worden goederen naar de handelsstad vervoerd om van daaruit
weer verhandeld te worden.
Moedernegotie= de eerste en eeuwenlang belangrijkste internationale handel van Nederlanders met
de landen rond de Oostzee.
Handelskapitalisme= je vermeerdert je kapitaal door handel te drijven en door gekochte (ingevoerde)
materialen en grondstoffen te laten bewerken en daarna te verkopen met meer winst dan met
handel allen.
Commerciële landbouw en veeteelt= boeren werken voor de nijverheid of voor de exporten niet
alleen meer voor eigen dorp of streek.
Gouden Eeuw= naam, later bedacht voor de lange periode van voorspoed en welvaart voor de
Republiek in de zeventiende eeuw.
3,2
Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC)= handelsmaatschappij met de monopolie op de zeevaart
naar Azië.
Voorcompagnie= voor de VOC werd opgericht ondernamen kooplui samen in een voorcompagnie
reizen naar Azië
Handelsmonopolie= het alleenrecht om in een gebied (of in een bepaal product) handel te drijven.
Handelsfactorij= versterkt steunpunt voor de handel van bijvoorbeeld VOC of WIC.
De Oost= alle gebieden waarmee de VOC handel dreef.
Inter-Aziatische handel= handel tussen Aziatische landen onderling.
3,3
West-Indische Compagnie (WIC)= handelsmaatschappij met het monopolie op de zeevaart naar
West-Afrika en de Amerika’s.
Zilvervloot= Jaarlijkse Spaanse vloot met de opbrengst van de zilvermijnen uit de Amerika’s
Trans-Atlantische slavenhandel=handel in slaven van Afrika over de Atlantische Oceaan naar
Amerika. Onderdeel van een driehoekshandel: vanuit Nederland koopwaar (katoenen stoffen, geld)
naar Afrika, van Afrika slaven naar Amerika, van Amerika koopwaar (ruwe katoen, koffie, tabak,
suiker) naar Nederland.
Driehoekshandel= zie trans-Atlantische slavenhandel.
Wereldeconomie= stelsel van handels- en financiële relaties dat de hele wereld omspant.
Acte van navigatie= alleen Engelse schepen mogen goederen van en naar Engeland vervoeren.
Plantagekolonie= kolonie met katoen-, suiker- of tabaksplantages, meestal met slavernij.
3,1
Stapelmarkt= uit alle windstreken worden goederen naar de handelsstad vervoerd om van daaruit
weer verhandeld te worden.
Moedernegotie= de eerste en eeuwenlang belangrijkste internationale handel van Nederlanders met
de landen rond de Oostzee.
Handelskapitalisme= je vermeerdert je kapitaal door handel te drijven en door gekochte (ingevoerde)
materialen en grondstoffen te laten bewerken en daarna te verkopen met meer winst dan met
handel allen.
Commerciële landbouw en veeteelt= boeren werken voor de nijverheid of voor de exporten niet
alleen meer voor eigen dorp of streek.
Gouden Eeuw= naam, later bedacht voor de lange periode van voorspoed en welvaart voor de
Republiek in de zeventiende eeuw.
3,2
Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC)= handelsmaatschappij met de monopolie op de zeevaart
naar Azië.
Voorcompagnie= voor de VOC werd opgericht ondernamen kooplui samen in een voorcompagnie
reizen naar Azië
Handelsmonopolie= het alleenrecht om in een gebied (of in een bepaal product) handel te drijven.
Handelsfactorij= versterkt steunpunt voor de handel van bijvoorbeeld VOC of WIC.
De Oost= alle gebieden waarmee de VOC handel dreef.
Inter-Aziatische handel= handel tussen Aziatische landen onderling.
3,3
West-Indische Compagnie (WIC)= handelsmaatschappij met het monopolie op de zeevaart naar
West-Afrika en de Amerika’s.
Zilvervloot= Jaarlijkse Spaanse vloot met de opbrengst van de zilvermijnen uit de Amerika’s
Trans-Atlantische slavenhandel=handel in slaven van Afrika over de Atlantische Oceaan naar
Amerika. Onderdeel van een driehoekshandel: vanuit Nederland koopwaar (katoenen stoffen, geld)
naar Afrika, van Afrika slaven naar Amerika, van Amerika koopwaar (ruwe katoen, koffie, tabak,
suiker) naar Nederland.
Driehoekshandel= zie trans-Atlantische slavenhandel.
Wereldeconomie= stelsel van handels- en financiële relaties dat de hele wereld omspant.
Acte van navigatie= alleen Engelse schepen mogen goederen van en naar Engeland vervoeren.
Plantagekolonie= kolonie met katoen-, suiker- of tabaksplantages, meestal met slavernij.