1. Luchtweg en ademhaling (Airway & Breathing)
1.1. Ademweg
- Vrij?
- Bedreigd?
- Positie?
- Inspiratoire bijgeluiden?
1.2. Ademarbeid
- Ademfrequentie
- Intrekkingen
- Bijgeluiden
- Neusvleugelen
- Hulpademhaling
1.3. Tekens van toegenomen ademhalingsfrequentie
- Verhoogde ademhalingsfrequentie en -ritme
- Stridor/wheezing
- Kreunen
- Gebruik van hulpademhalingsspieren
- Neusvleugelen
1.4. Controle van efficiëntie van de ademhaling
- Auscultatie (air-entry beoordelen)
o Symmetrisch (luchtstroom over beide longen gelijk verdeeld)
o Verminderd VAG (vesiculair ademgeruis)
o Bijgeluiden: wheezing, ronchi, stridor
- Pulse-oximetrie onder 85% SpO2 is levensbedreigend
1.5. Tekens van inadequate zuurstofvoorziening
- Huidskleur: bleekheid (cyanose is preterminaal)
- Tachycardie
- Veranderde mentale status
1.6. Alarm slagen
- Uitputting
- Stille thorax
- Saturatie onder 85% in lucht
- Saturatie onder 92% in 100% O2
,2. Circulatie
2.1. Tekens van shock
- Tachycardie
- Verminderde perifere pulsaties
- Capillaire hervullingstijd van meer dan 2 seconden
- Bloeddrukdaling is een laat en preterminaal tegen van circulatoir falen
2.2. Tekens van inadequate circulatie
- Gestegen ademhalingsfrequentie door acidose
- Bleke, koude en gemarbreerde huid
- Veranderde mentale status
- Verminderde urineproductie
3. Disability
3.1. Tekens van centraal neurologisch falen
- Verslechterd bewustzijnsniveau
- Houding: hypotonie, convulsies, decerebratie-, decorticatiehouding
- Pupillen: mydriase (verwijde pupil), lichtstijfheid
Snelle beoordeling bewustzijn = AVPU:
- Awake
- Reageert op Voice
- Reageert op Pain
- Unresponsive
4. Parameters volgens leeftijd
Leeftijd Ademhalingsfrequentie/min Systolische bloeddruk (mmHg) Hartfrequentie (slagen/minuut)
<1 30 – 40 70 – 90 110 – 160
1–2 25 – 35 80 – 95 100 – 150
2–5 25 – 30 80 – 100 95 – 140
5 – 12 20 – 25 90 – 110 80 – 120
> 12 15 – 20 100 – 120 60 – 100
, H10: De pasgeborene
1. De neonatale aanpassing
Voor de geboorte krijgt de foetus zijn zuurstof enkel via de navelstreng. Het foetale hart pompt bloed langs de
navelslagaders naar de placenta waar de uitwisseling van zuurstof met het moederlijk bloed gebeurt. Het zuurstofrijke
bloed keert via de navelvene terug naar de foetus.
De foetus heeft zijn longen dus niet nodig en stroomt er maar weinig bloed door. Na de geboorte wordt de navelstreng
afgesloten en moet de baby de zuurstof uit eigen longen halen. Om nu wel bloed door de longen te laten gaan zijn er
enkele aanpassingen nodig.
1.1. Foetale circulatie
1.1.1. Bovenste helft lichaam
- O2-rijke bloed gaat via navelvene naar
- Lever
o ½ bloed bevloeit lever
o ½ bloed verder
- ½ bloed naar ductus venosus die uitmondt in vena cava inferior
o Hier wordt het O2-rijke bloed gemengd met minder O2-rijk bloed uit het onderste deel van het lichaam.
- Mengsel( redelijk O2-rijk) gaat via vena cava inferior naar
- Rechter atrium
o Wand linker en rechter atrium nog niet gesloten
- Bloed stroomt door die opening (foramen ovale) naar
- Linker atrium en zo naar
- Linker ventrikel en zo naar
- Aorta en zo naar
- De hersenen en bovenste ledematen
1.1.2. Onderste helft lichaam
- Bloed vena cava superior gaat naar
- Rechter atrium en zo naar
- Rechter ventrikel dan naar
- Truncus pulmonalis dan naar
o Linker longslagader
o Rechter longslagader
o Meeste bloed: ductus arteriosus Boralli
- Bloed ductus arteriosus Boralli naar
- Aorta descendens en zo naar
- Onderste ledematen en navelslagaders
1.1.3. De speciale verbindingen van de foetale circulatie zijn dus:
- Navelvene
- Ductus venosus
- Foramen ovale
- Ductus arteriosus
- 2 navelarteriën