COLLEGE 1 GROEPSLIDMAATSCHAP
Gedrag = functie van persoon en situatie
ENTITAVITEIT
Gelijkheid = zelfde gedragingen
Nabijheid = dicht bij elkaar
Lotsverbondenheid = samen een doel bereiken
PRO-SOCIALEN EN INDIVIDUALISTEN
Pro-socialen maken meer onderscheid tussen ingroup en outgroup (wat wel en niet
bij je hoort) dan individualisten
Pro-socialen zijn meer coöperatief jegens leden van de ingroup dan jegens leden van
de outgroup kunnen niet met iedereen bevriend zijn
Pro-socialen willen een familiegevoel creëren
Individualisten zijn minder coöperatief, ongeacht ingroup/outgroup lidmaatschap
Individualisten: werken niet samen, weinig uitwisseling = gebrekkige samenwerking
tussen groep
SOCIALE VERGELIJKINGSTHEORIE
Bij angst en onzekerheid is steun (oké zijn) beter dan accurate info.
Intern wordt gebruikt voor succes, extern wordt gebruikt voor falen
Downward social comparison = ‘Wij slagen omdat we ons best gedaan hebben, zij
slagen omdat ze mazzel hebben’
Birging = horen bij de club die wint (HDM heeft gewonnen)
Corfing = zij hebben verloren (Heren 1 heeft verloren)
Social creativity = hbo’ers zeggen: ja maar wij zijn praktischer dan jullie WO’ers
INDIVIDUALISTEN COLLECTIVISTEN
Onafhankelijk Onderlinge afhankelijkheid
Op mensen georiënteerd Op groep georiënteerd
Persoonlijke identiteit (ik) Sociale identiteit (wij)
Uniek Conformiteit (ik hoor erbij)
Exchange relatie (voor wat hoort wat) Communal relatie (geven)
Norm of reciprocity (oog om oog, tand om tand) Geen norm of reciprocity
Egocentrisch Socialcentrisch (op groep gericht)
Equity norm (rechtvaardigheidsnorm) Equality norm (gelijkheidsnorm)
No ingroup favoritism Ingroup – outgroup distinction
,SOCIALE BUITENSLUITING
Ostracism = buitensluiten
Mensen hebben de behoefte om:
1. Erbij te horen
2. Controle te hebben
3. Eigenwaarde
4. Zinvol te bestaan
Pijnregio’s in de hersenen worden geactiveerd bij buitensluiting
Aspirine en geld kunnen de sociale pijn verzachten
SOCIALE UITWISSELINGSTHEORIE
R = relatie of lidmaatschap in overweging (welke studie, samenwonen?)
CL = wat kan je verwachten van R?
CLalt = wat voor een beschikbare alternatieven heb je? OF stoppen (hoe hoger CLalt, hoe
positiever)
TEVREDEN = krijgen wat je verwacht (R zit boven CL)
ONTEVREDEN = niet krijgen wat je verwacht (CL zit boven R)
AFHANKELIJK = dat er geen betere alternatieven zijn (CLalt negatief)
ONAFHANKELIJK = dat er alternatieven zijn (CLalt positief)
1. Tevreden en afhankelijk: wat ik heb is beter doorgaan met R
2. Tevreden en onafhankelijk: tevreden, maar er zijn alternatieven overweging door
iets aantrekkelijks (oplossen door er een situatie van te maken dat je ontevreden
wordt en weg kunt)
3. Ontevreden en afhankelijk: je krijgt niet wat je verwacht maar hebt ook geen
alternatieven
4. Ontevreden en onafhankelijk: niet krijgen wat je verwacht breken met R
, COLLEGE 2 SOCIALE INVLOED
Lid zijn van een groep krijg je accurate informatie van (persoonlijke validatie)
behoefte om erbij te horen (sociale validatie)
Angst en onzekerheid maken sociale validatie belangrijker dan accurate info.
Mensen doen rare dingen om erbij te horen.
MEERDERHEID EN MINDERHEID
Sociale validatie normatieve invloed
Persoonlijke validatie, info informatieve invloed
De meerderheid kan je laten denken dat je er niet bij hoort (normatief) en denken dat je het
niet snapt (informationeel).
De minderheid kan niet zeggen ‘je hoort er niet bij’. Minderheid kan alleen beroep doen op
informatie en argumenten geven (informationeel).
REACTIES OP SOCIALE INVLOED
GEHOORZAAMHEID
= Publieke instemming en privé afkeuring
Meerderheden kunnen gehoorzaamheden afdwingen.
De kracht om je aan te passen wordt alleen maar sterker als het gaat om beloningen.
Getest dat het gaat om gehoorzaamheid door debriefing en privat rating.
MEDE AFWIJKER: Als er maar eentje is (naast jou) die iets anders zegt, dan voel je je vrijer
om een eigen, afwijkend antwoord te geven. ‘Er is nog iemand die het lef heeft om iets te
zeggen.’ En hij hoeft het niet eens met jou ook eens te zijn, hij kan ook gewoon een verkeerd
antwoord geven. Het gaat om het gevoel wat hij jou geeft.
Unanieme meerderheid is sterker als je weet dat ze elkaar niet na-apen maar antwoorden
geven onafhankelijk van elkaar (dat ze het niet weten van elkaar).
Gedrag = functie van persoon en situatie
ENTITAVITEIT
Gelijkheid = zelfde gedragingen
Nabijheid = dicht bij elkaar
Lotsverbondenheid = samen een doel bereiken
PRO-SOCIALEN EN INDIVIDUALISTEN
Pro-socialen maken meer onderscheid tussen ingroup en outgroup (wat wel en niet
bij je hoort) dan individualisten
Pro-socialen zijn meer coöperatief jegens leden van de ingroup dan jegens leden van
de outgroup kunnen niet met iedereen bevriend zijn
Pro-socialen willen een familiegevoel creëren
Individualisten zijn minder coöperatief, ongeacht ingroup/outgroup lidmaatschap
Individualisten: werken niet samen, weinig uitwisseling = gebrekkige samenwerking
tussen groep
SOCIALE VERGELIJKINGSTHEORIE
Bij angst en onzekerheid is steun (oké zijn) beter dan accurate info.
Intern wordt gebruikt voor succes, extern wordt gebruikt voor falen
Downward social comparison = ‘Wij slagen omdat we ons best gedaan hebben, zij
slagen omdat ze mazzel hebben’
Birging = horen bij de club die wint (HDM heeft gewonnen)
Corfing = zij hebben verloren (Heren 1 heeft verloren)
Social creativity = hbo’ers zeggen: ja maar wij zijn praktischer dan jullie WO’ers
INDIVIDUALISTEN COLLECTIVISTEN
Onafhankelijk Onderlinge afhankelijkheid
Op mensen georiënteerd Op groep georiënteerd
Persoonlijke identiteit (ik) Sociale identiteit (wij)
Uniek Conformiteit (ik hoor erbij)
Exchange relatie (voor wat hoort wat) Communal relatie (geven)
Norm of reciprocity (oog om oog, tand om tand) Geen norm of reciprocity
Egocentrisch Socialcentrisch (op groep gericht)
Equity norm (rechtvaardigheidsnorm) Equality norm (gelijkheidsnorm)
No ingroup favoritism Ingroup – outgroup distinction
,SOCIALE BUITENSLUITING
Ostracism = buitensluiten
Mensen hebben de behoefte om:
1. Erbij te horen
2. Controle te hebben
3. Eigenwaarde
4. Zinvol te bestaan
Pijnregio’s in de hersenen worden geactiveerd bij buitensluiting
Aspirine en geld kunnen de sociale pijn verzachten
SOCIALE UITWISSELINGSTHEORIE
R = relatie of lidmaatschap in overweging (welke studie, samenwonen?)
CL = wat kan je verwachten van R?
CLalt = wat voor een beschikbare alternatieven heb je? OF stoppen (hoe hoger CLalt, hoe
positiever)
TEVREDEN = krijgen wat je verwacht (R zit boven CL)
ONTEVREDEN = niet krijgen wat je verwacht (CL zit boven R)
AFHANKELIJK = dat er geen betere alternatieven zijn (CLalt negatief)
ONAFHANKELIJK = dat er alternatieven zijn (CLalt positief)
1. Tevreden en afhankelijk: wat ik heb is beter doorgaan met R
2. Tevreden en onafhankelijk: tevreden, maar er zijn alternatieven overweging door
iets aantrekkelijks (oplossen door er een situatie van te maken dat je ontevreden
wordt en weg kunt)
3. Ontevreden en afhankelijk: je krijgt niet wat je verwacht maar hebt ook geen
alternatieven
4. Ontevreden en onafhankelijk: niet krijgen wat je verwacht breken met R
, COLLEGE 2 SOCIALE INVLOED
Lid zijn van een groep krijg je accurate informatie van (persoonlijke validatie)
behoefte om erbij te horen (sociale validatie)
Angst en onzekerheid maken sociale validatie belangrijker dan accurate info.
Mensen doen rare dingen om erbij te horen.
MEERDERHEID EN MINDERHEID
Sociale validatie normatieve invloed
Persoonlijke validatie, info informatieve invloed
De meerderheid kan je laten denken dat je er niet bij hoort (normatief) en denken dat je het
niet snapt (informationeel).
De minderheid kan niet zeggen ‘je hoort er niet bij’. Minderheid kan alleen beroep doen op
informatie en argumenten geven (informationeel).
REACTIES OP SOCIALE INVLOED
GEHOORZAAMHEID
= Publieke instemming en privé afkeuring
Meerderheden kunnen gehoorzaamheden afdwingen.
De kracht om je aan te passen wordt alleen maar sterker als het gaat om beloningen.
Getest dat het gaat om gehoorzaamheid door debriefing en privat rating.
MEDE AFWIJKER: Als er maar eentje is (naast jou) die iets anders zegt, dan voel je je vrijer
om een eigen, afwijkend antwoord te geven. ‘Er is nog iemand die het lef heeft om iets te
zeggen.’ En hij hoeft het niet eens met jou ook eens te zijn, hij kan ook gewoon een verkeerd
antwoord geven. Het gaat om het gevoel wat hij jou geeft.
Unanieme meerderheid is sterker als je weet dat ze elkaar niet na-apen maar antwoorden
geven onafhankelijk van elkaar (dat ze het niet weten van elkaar).