Nederlands literaire begrippen aantekeningen
1. Spanning
Open plekken en spanning
Als een verhaal een open plek bevat, ontstaat bij de lezer een vraag. Deze vraag is belangrijk voor de
verhaallijn in het verhaal. Het gevolg is spanning. In het algemeen geldt: hoe langer het antwoord
uitblijft, hoe groter de spanning wordt.
Manipulatietechnieken
Om open plekken te creëren kan de schrijver gebruikmaken van de volgende manipulatietechnieken:
1. Bewust achterhouden van informatie;
2. Wekken van (onjuiste) vermoedens;
3. Kijkje in de toekomst.
4. Vertraging/uitstellen van het plot
5. Cliffhanger
2. Personages
Personages vervullen een bepaalde rol in de driehoeksverhouding:
- Hoofdpersoon
De hoofdpersoon (protagonist), belangrijkste figuur in tekst en wil meestal iets bereiken., heeft doel.
Als je de hoofdpersoon in een tekst benoemt, moet je ook altijd aangeven wat zijn doel is. Als een
hoofdpersoon niet uitnodigt tot identificatie, spreek je van een antiheld.
- Helper
De helper, bijfiguur die de hoofdpersoon helpt bij het bereiken van het doel. Er kunnen meerdere
helpers zijn in het verhaal.
- Tegenstanders
De tegenstander is een bijfiguur die de hoofdpersoon dwarszit bij het bereiken van zijn doel. Door
het doel van de hoofdpersoon te bepalen, kun je kijken wie de tegenstander is.
Speaking names
Naam van een verhaalfiguur een extra betekenis: ‘Speaking name’.
Ontwikkeling
Een karakter maakt een ontwikkeling door, de auteur neemt de moeite om een personage echt uit te
diepen. Een type (flat character) leer je oppervlakkig kennen, vooral het uiterlijk wordt beschreven.
3. Tijd en ruimte
Het begin van het verhaal
Een schrijver kan het verhaal op verschillende manieren laten beginnen:
- Aan het begin van de handeling (‘ab ovo’, vanuit het ei)
- In het midden van de handeling (in medias res)
1. Spanning
Open plekken en spanning
Als een verhaal een open plek bevat, ontstaat bij de lezer een vraag. Deze vraag is belangrijk voor de
verhaallijn in het verhaal. Het gevolg is spanning. In het algemeen geldt: hoe langer het antwoord
uitblijft, hoe groter de spanning wordt.
Manipulatietechnieken
Om open plekken te creëren kan de schrijver gebruikmaken van de volgende manipulatietechnieken:
1. Bewust achterhouden van informatie;
2. Wekken van (onjuiste) vermoedens;
3. Kijkje in de toekomst.
4. Vertraging/uitstellen van het plot
5. Cliffhanger
2. Personages
Personages vervullen een bepaalde rol in de driehoeksverhouding:
- Hoofdpersoon
De hoofdpersoon (protagonist), belangrijkste figuur in tekst en wil meestal iets bereiken., heeft doel.
Als je de hoofdpersoon in een tekst benoemt, moet je ook altijd aangeven wat zijn doel is. Als een
hoofdpersoon niet uitnodigt tot identificatie, spreek je van een antiheld.
- Helper
De helper, bijfiguur die de hoofdpersoon helpt bij het bereiken van het doel. Er kunnen meerdere
helpers zijn in het verhaal.
- Tegenstanders
De tegenstander is een bijfiguur die de hoofdpersoon dwarszit bij het bereiken van zijn doel. Door
het doel van de hoofdpersoon te bepalen, kun je kijken wie de tegenstander is.
Speaking names
Naam van een verhaalfiguur een extra betekenis: ‘Speaking name’.
Ontwikkeling
Een karakter maakt een ontwikkeling door, de auteur neemt de moeite om een personage echt uit te
diepen. Een type (flat character) leer je oppervlakkig kennen, vooral het uiterlijk wordt beschreven.
3. Tijd en ruimte
Het begin van het verhaal
Een schrijver kan het verhaal op verschillende manieren laten beginnen:
- Aan het begin van de handeling (‘ab ovo’, vanuit het ei)
- In het midden van de handeling (in medias res)