CEL
- Kleinste deel van een
organisme dat als levend
wordt beschouwd
- Opgebouwd uit organellen,
die elk hun functie hebben om
de cel in leven te houden
Celmembraan: vorm en stevigheid
geven, isolatie van de cel en
uitwisseling van stoffen
Cytosol: intracellulaire vloeistof die
opgeloste voedingsstoffen, ionen en
oplosbare- en onoplosbare eiwitten en afvalstoffen bevat
Celkern: hierin ligt het DNA opgeslagen dat het bouwplan voor de aanmaak van alle
eiwitten bevat, de celkern is semi-permeabel
Cytoskelet: inwendig raamwerk van eiwitten met draadvormige filamenten en holle
buisjes (verleent stevigheid en buigzaamheid voor cytoplasma). Daarnaast speelt het
een belangrijke rol bij de celdeling en bij het transport van stoffen
ER: netwerk van intracellulaire membranen die verbonden zijn met de kernmembraan
1. Synthese: vormen van eiwitten, koolhydraten en vetten. 2. Opslag, 3. Transport, 4.
Detoxificatie (neutraliseren)
Mitochondriën: kleine organellen die energie leveren voor de cel
Lysosoom: blaasjes met verteringsenzymen die zorgen voor het opruimen en
hergebruiken van stoffen binnen de cel
Golgi-complex: 1. modificatie en verpakken van klierproducten, 2. vernieuwing of
modificatie van de plasmamembraan, 3. verpakken speciale enzymen voor gebruik in
cytosol (translatie)
Trilharen: voortbewegen, waarnemen
WEEFSELS
Epitheel (dekweefsel): zorgt voor bescherming, transport en secretie
Steunweefsel: hebben een verbindende, steunende of verzorgende functie
(bindweefsel, kraakbeen, bot, bloed)
Spierweefsel: zorgt voor beweging
Zenuwweefsel: zorgt voor impulsgeleiding. Bestaat uit neuronen en neuroglia,
neuronen zorgen voor vervoeren van impulsen
ORGAANSTELSELS
Beenderstelsel: Spierstelsel:
(1) ondersteuning (1) bewegen van skeletdelen door contracties
(2) opslag (2) handhaven houding en lichaamspositie
(3) vorming bloedcellen (3) ondersteunen van weke delen
(4) bescherming (4) openen en sluiten van in- en uitgangen
(5) beweging (5) handhaven lichaamstemperatuur
, Spijsverteringsstelsel: Cardiovasculaire stelsel:
(1) ingestie Elke lichaamscel moet voortdurend
(2) mechanische verwerking voedingsstoffen en zuurstof aangevoerd
(3) vertering krijgen + CO2 etc. dat vrijkomt afgeven aan
(4) secretie het bloed om ze kwijt te raken.
(5) opname - hart & bloedcirculatie
(6) uitscheiding
Ademhalingsstelsel: Uitscheidingstelsel:
(1) Groot oppervlak voor de gas- (1) excretie
wisseling lucht en bloed (2) eliminatie
(2) verplaatsen van lucht gas- (3) homeostatische regeling
wisselingsoppervlak in de longen
(3) bescherming alveolaire oppervlakken
uitdroging en temperatuur + verdedigen
ziekteverwekkers
(4) vorming van geluiden; spraak, zang
(5) reukzin bevorderen
Huid: Voortplantingsstelsel:
(1) bescherming dit stelsel zorgt ervoor dat de menselijke
(2) temperatuurregeling soort blijft voortbestaan door de vorming,
(3) vorming en opslag van opslag, voeding en het transport van mnl. en
voedingsstoffen vrl. voortplantingscellen
(4) zintuiglijke gewaarwording
(5) uitscheiding en afscheiding
Zintuigen: Zenuwstelsel:
prikkels waarnemen van buitenaf CZS (hersenen en ruggenmerg)
PZS (al het zenuwstelsel buiten CZS)
→ SZS (skeletspieren) en AZS (automatisch en
onwillekeurig)
Immuunsysteem:
Verdedigingssysteem: Externe en interne
ziekteverwekkers bestrijden
- Kleinste deel van een
organisme dat als levend
wordt beschouwd
- Opgebouwd uit organellen,
die elk hun functie hebben om
de cel in leven te houden
Celmembraan: vorm en stevigheid
geven, isolatie van de cel en
uitwisseling van stoffen
Cytosol: intracellulaire vloeistof die
opgeloste voedingsstoffen, ionen en
oplosbare- en onoplosbare eiwitten en afvalstoffen bevat
Celkern: hierin ligt het DNA opgeslagen dat het bouwplan voor de aanmaak van alle
eiwitten bevat, de celkern is semi-permeabel
Cytoskelet: inwendig raamwerk van eiwitten met draadvormige filamenten en holle
buisjes (verleent stevigheid en buigzaamheid voor cytoplasma). Daarnaast speelt het
een belangrijke rol bij de celdeling en bij het transport van stoffen
ER: netwerk van intracellulaire membranen die verbonden zijn met de kernmembraan
1. Synthese: vormen van eiwitten, koolhydraten en vetten. 2. Opslag, 3. Transport, 4.
Detoxificatie (neutraliseren)
Mitochondriën: kleine organellen die energie leveren voor de cel
Lysosoom: blaasjes met verteringsenzymen die zorgen voor het opruimen en
hergebruiken van stoffen binnen de cel
Golgi-complex: 1. modificatie en verpakken van klierproducten, 2. vernieuwing of
modificatie van de plasmamembraan, 3. verpakken speciale enzymen voor gebruik in
cytosol (translatie)
Trilharen: voortbewegen, waarnemen
WEEFSELS
Epitheel (dekweefsel): zorgt voor bescherming, transport en secretie
Steunweefsel: hebben een verbindende, steunende of verzorgende functie
(bindweefsel, kraakbeen, bot, bloed)
Spierweefsel: zorgt voor beweging
Zenuwweefsel: zorgt voor impulsgeleiding. Bestaat uit neuronen en neuroglia,
neuronen zorgen voor vervoeren van impulsen
ORGAANSTELSELS
Beenderstelsel: Spierstelsel:
(1) ondersteuning (1) bewegen van skeletdelen door contracties
(2) opslag (2) handhaven houding en lichaamspositie
(3) vorming bloedcellen (3) ondersteunen van weke delen
(4) bescherming (4) openen en sluiten van in- en uitgangen
(5) beweging (5) handhaven lichaamstemperatuur
, Spijsverteringsstelsel: Cardiovasculaire stelsel:
(1) ingestie Elke lichaamscel moet voortdurend
(2) mechanische verwerking voedingsstoffen en zuurstof aangevoerd
(3) vertering krijgen + CO2 etc. dat vrijkomt afgeven aan
(4) secretie het bloed om ze kwijt te raken.
(5) opname - hart & bloedcirculatie
(6) uitscheiding
Ademhalingsstelsel: Uitscheidingstelsel:
(1) Groot oppervlak voor de gas- (1) excretie
wisseling lucht en bloed (2) eliminatie
(2) verplaatsen van lucht gas- (3) homeostatische regeling
wisselingsoppervlak in de longen
(3) bescherming alveolaire oppervlakken
uitdroging en temperatuur + verdedigen
ziekteverwekkers
(4) vorming van geluiden; spraak, zang
(5) reukzin bevorderen
Huid: Voortplantingsstelsel:
(1) bescherming dit stelsel zorgt ervoor dat de menselijke
(2) temperatuurregeling soort blijft voortbestaan door de vorming,
(3) vorming en opslag van opslag, voeding en het transport van mnl. en
voedingsstoffen vrl. voortplantingscellen
(4) zintuiglijke gewaarwording
(5) uitscheiding en afscheiding
Zintuigen: Zenuwstelsel:
prikkels waarnemen van buitenaf CZS (hersenen en ruggenmerg)
PZS (al het zenuwstelsel buiten CZS)
→ SZS (skeletspieren) en AZS (automatisch en
onwillekeurig)
Immuunsysteem:
Verdedigingssysteem: Externe en interne
ziekteverwekkers bestrijden