Ondernemen 1: Financieel Management 4
Hoofdstuk 2: Het ondernemingsplan
Investeringsplan = aanschaf/ debetzijde van productiemiddelen door een onderneming (investeren).
Financieringsplan = creditzijde van de oprichtingsbalans.
Oprichtingsbalans = investeringen en financieringen op één balans.
Durfkapitaal = achtergestelde lening die een verstrekker voordeel oplevert bij de belastingdienst
(inkomstenbelasting overheid).
Operationele leasing = soort huur van productiemiddelen zonder aanschaf.
Ondernemersinkomen = omzet minus de kosten.
Gewaardeerd loon = loon die de ondernemer volgens zijn geleverde arbeid aan zichzelf uitkeert.
Economisch resultaat = nettowinst minus gewaardeerd loon ondernemer.
Ontvangsten = contante verkopen.
Opbrengsten = contante verkopen worden voor een andere periode geboekt (vooruit ontvangen &
nog te ontvangen bedragen).
Kosten = contante kosten.
Uitgaven = contante kosten worden voor een andere periode geboekt (vooruitbetaalde bedragen &
nog te betalen bedragen.
Debet Credit
Vooruitbetaalde bedragen Nog te betalen bedragen
Nog te ontvangen bedragen Vooruit ontvangen bedragen
Tijdstipgrootheid = momentopname (eigen vermogen).
Stroomgrootheid = gedurende een periode (opbrengsten & kosten, ontvangsten & uitgaven à
beïnvloed de liquide middelen).
,Ondernemen 1: Financieel Management 4
Hoofdstuk 4: Kostenindelingen en kostprijs
Onderneming = winst en continuïteit op lange termijn.
Productiemethode = keuze afhankelijk van beschikbaarheid personeel, kosten, kwaliteit, snelheid en
de technische mogelijkheden van machines.
Productiefactoren = arbeid, natuur, kapitaalgoederen en ondernemersactiviteiten.
Constante kosten = onafhankelijk van een bepaalde productieomvang.
• Afschrijvingen duurzame productiemiddelen;
• Arbeidskosten;
• Reclame/ promotie.
Variabele kosten = afhankelijk van een bepaalde productieomvang.
• Grondstoffen;
• Arbeidsuren
• Grotere productie.
1. Degressief variabele kosten;
2. Proportioneel variabele kosten;
3. Progressief variabele kosten.
Voerstraal = snijlijn grafiek.
Directe kosten = kosten die rechtstreeks aan een product kan worden toegerekend.
Indirecte kosten = overige kosten die wel in de kostprijs moeten worden doorberekend.
, Ondernemen 1: Financieel Management 4
• Huisvestingskosten;
• Administratiekosten;
• Inkoopkosten;
• Magazijnkosten;
• Verkoopkosten;
• Fabricagekosten.
Differentiële kosten = extra kosten die gemaakt zijn voor extra productie.
!"#$%&# !"!%(# )"*!#$
•
!"#$%&# +,"-./!0#
• Grensprijs = laagste prijs waartegen een onderneming een extra product kan aanbieden.
Opportunity costs = wat voor opbrengsten mist je als je het andere doet.
Rationele capaciteit = capaciteit die we moeten aanschaffen.
Normale capaciteit = capaciteit die geleverd moet worden om de kosten terug te verdienen.
Bezettingsgraad = mate van gebruik maximale capaciteit.
Integrale standaardkostprijs = voorzienbare kosten van een product (variabel als constant).
Kostprijs
1"$*!%$!# )"*!#$ (1) 7%,0%8#(# )"*!#$ (7) 1"$*!%$!# )"*!#$ (1) 7%,0%8#(# )"*!#$ (7)
= %45#! (6)
+ %45#! (6)
= 9",&%(# :"#;##(:#0- (9)
+ 7#,<%/:!# :"#;##(:#0- (=)
1 7
Integrale kostprijs = 9 + =
Nettoverbruik grond- en hulpstoffen = opbrengsten minus het brutoverbruik en kosten afval erbij
opgeteld.
Vaste verrekenprijs = geschatte gemiddelde inkoopprijs.
Technische voorraad
Technische voorraad begin
+ dit jaar ontvangen goederen
- dit jaar afgeleverde goederen
= Technische voorraad eind
Economische voorraad
Economische voorraad begin
+ dit jaar door ons gekochte goederen
- dit jaar door ons verkochte goederen
= Economische voorraad eind
Viscale winst = nettowinst
Primaire arbeidsvoorwaarden = loon, vakantietoeslag, dertiende maand etc.
Hoofdstuk 2: Het ondernemingsplan
Investeringsplan = aanschaf/ debetzijde van productiemiddelen door een onderneming (investeren).
Financieringsplan = creditzijde van de oprichtingsbalans.
Oprichtingsbalans = investeringen en financieringen op één balans.
Durfkapitaal = achtergestelde lening die een verstrekker voordeel oplevert bij de belastingdienst
(inkomstenbelasting overheid).
Operationele leasing = soort huur van productiemiddelen zonder aanschaf.
Ondernemersinkomen = omzet minus de kosten.
Gewaardeerd loon = loon die de ondernemer volgens zijn geleverde arbeid aan zichzelf uitkeert.
Economisch resultaat = nettowinst minus gewaardeerd loon ondernemer.
Ontvangsten = contante verkopen.
Opbrengsten = contante verkopen worden voor een andere periode geboekt (vooruit ontvangen &
nog te ontvangen bedragen).
Kosten = contante kosten.
Uitgaven = contante kosten worden voor een andere periode geboekt (vooruitbetaalde bedragen &
nog te betalen bedragen.
Debet Credit
Vooruitbetaalde bedragen Nog te betalen bedragen
Nog te ontvangen bedragen Vooruit ontvangen bedragen
Tijdstipgrootheid = momentopname (eigen vermogen).
Stroomgrootheid = gedurende een periode (opbrengsten & kosten, ontvangsten & uitgaven à
beïnvloed de liquide middelen).
,Ondernemen 1: Financieel Management 4
Hoofdstuk 4: Kostenindelingen en kostprijs
Onderneming = winst en continuïteit op lange termijn.
Productiemethode = keuze afhankelijk van beschikbaarheid personeel, kosten, kwaliteit, snelheid en
de technische mogelijkheden van machines.
Productiefactoren = arbeid, natuur, kapitaalgoederen en ondernemersactiviteiten.
Constante kosten = onafhankelijk van een bepaalde productieomvang.
• Afschrijvingen duurzame productiemiddelen;
• Arbeidskosten;
• Reclame/ promotie.
Variabele kosten = afhankelijk van een bepaalde productieomvang.
• Grondstoffen;
• Arbeidsuren
• Grotere productie.
1. Degressief variabele kosten;
2. Proportioneel variabele kosten;
3. Progressief variabele kosten.
Voerstraal = snijlijn grafiek.
Directe kosten = kosten die rechtstreeks aan een product kan worden toegerekend.
Indirecte kosten = overige kosten die wel in de kostprijs moeten worden doorberekend.
, Ondernemen 1: Financieel Management 4
• Huisvestingskosten;
• Administratiekosten;
• Inkoopkosten;
• Magazijnkosten;
• Verkoopkosten;
• Fabricagekosten.
Differentiële kosten = extra kosten die gemaakt zijn voor extra productie.
!"#$%&# !"!%(# )"*!#$
•
!"#$%&# +,"-./!0#
• Grensprijs = laagste prijs waartegen een onderneming een extra product kan aanbieden.
Opportunity costs = wat voor opbrengsten mist je als je het andere doet.
Rationele capaciteit = capaciteit die we moeten aanschaffen.
Normale capaciteit = capaciteit die geleverd moet worden om de kosten terug te verdienen.
Bezettingsgraad = mate van gebruik maximale capaciteit.
Integrale standaardkostprijs = voorzienbare kosten van een product (variabel als constant).
Kostprijs
1"$*!%$!# )"*!#$ (1) 7%,0%8#(# )"*!#$ (7) 1"$*!%$!# )"*!#$ (1) 7%,0%8#(# )"*!#$ (7)
= %45#! (6)
+ %45#! (6)
= 9",&%(# :"#;##(:#0- (9)
+ 7#,<%/:!# :"#;##(:#0- (=)
1 7
Integrale kostprijs = 9 + =
Nettoverbruik grond- en hulpstoffen = opbrengsten minus het brutoverbruik en kosten afval erbij
opgeteld.
Vaste verrekenprijs = geschatte gemiddelde inkoopprijs.
Technische voorraad
Technische voorraad begin
+ dit jaar ontvangen goederen
- dit jaar afgeleverde goederen
= Technische voorraad eind
Economische voorraad
Economische voorraad begin
+ dit jaar door ons gekochte goederen
- dit jaar door ons verkochte goederen
= Economische voorraad eind
Viscale winst = nettowinst
Primaire arbeidsvoorwaarden = loon, vakantietoeslag, dertiende maand etc.