Natuurkunde tw1 – H4 + H6.1/2 + Momenten
Hoofdstuk 4 – Paragraaf 1
o Een kracht wordt altijd door het ene voorwerp
uitgeoefend op het andere voorwerp.
o Als er meerdere krachten op een voorwerp werken
vind je de nettokracht door constructie. De
nettokracht is de resulterende kracht van de
verschillende krachten op het voorwerp.
Hoofdstuk 4 – Paragraaf 2
o Een kracht is altijd een wisselwerking tussen 2 voorwerpen
- Als je tegen een bal trapt oefent je voet kracht uit op de bal, ook voel je een kracht
op je voet omdat de bal je voet afremt.
o Grootte en richting van versnelling hangt af van grootte en richting van de nettokracht op de
bal en van het aangrijpingspunt.
- Eigenschappen van een kracht.
o Kracht is vectorgrootheid= omdat kracht een grootte en richting heeft
o Verschillende krachten: Fz - Fn – Fv – Fs – Fw – Fspier
- Fv met Fspier aan veer, elastiek te trekken rekt die uit elastiek, veer trekt dan ook aan
jouw hand.
Als je een veer 2x zoveel uitrekt dan wordt de veerkracht ook 2x zo groot.
Fv= C x u
C = veerconstante in N/m
u = uitrekking in m
- Fs Vb. bij abseilen = het touw is een beetje uitgerekt en oefent op jou een kracht
naar boven uit. De kracht wordt doorgegeven van het ene uiteinde van het touw
naar de andere dus is overal even groot. Als je stil hangt is spankracht van het touw
even groot als de zwaartekracht.
Fs werkt altijd in de richting van het touw.
- Fz Zwaartekracht is evenredig met de massa m en grijpt aan in het zwaartepunt van
het voorwerp.
- Fn de grond wordt een beetje ingedrukt door jouw gewicht en de grond duwt terug
d.m.v. de normaalkacht, die loodrecht op de ondergrond staat.
Gewicht is de actiekracht en normaalkracht is de reactiekracht
, o Schuifwrijving: Fw,s : werkt tijdens bewegen over de ondergrond tegen de bewegingsrichting
in. De grootte hangt af van het gewicht van het voorwerp.
- Hoe zwaarder het voorwerp hoe groter de schuifwrijving is
- Fw, s,max: de max. weerstand die het voorwerp op een ondergrond ondervindt zonder
te gaan glijden.
- Fw, s,max= f x Fn
f = wrijvingscoëfficiënt
o Rolweerstand : Fw, r : op banden wordt tegenwerkende kracht uitgeoefend
- Grootte van weerstand wordt groter als vervorming van banden groter wordt.
o Luchtweerstand : Fw, l : De kracht die de lucht uitoefent op jou als je ‘door de lucht heen fiets’
- Grootte hangt af van de snelheid. Hoe groter snelheid, hoe groter F w, l
- Hangt ook af van frontale opp = totale opp als je van voren kijkt.
- Hangt ook af van de stroomlijn en de dichtheid van de lucht.
- Fw,l= ½ x cw x A x ρ x v2
Cw = stroomlijnfactor, A = frontale opp in m 2, ρ = luchtdichtheid in kg/m3, v=
snelheid in m/s
Meestal veranderen luchtdichtheid, stroomlijn en frontale opp niet dus dan
wordt de formule: Fw, l= k x v2
K= luchtweerstandscoëffeciënt die van de andere afhangt.
o 3 wetten van Newton:
- Krachten zorgen voor een verandering voor snelheid
- Massa gaat een verandering van snelheid tegen traagheid
- Krachten komen altijd in paren.
Hoofdstuk 4 – Paragraaf 3
o Somkracht= krachten die de zwaartekracht opheffen in een situatie
o Paralellogramconstructie= teken 2 lijnen evenwijdig aan de krachten die je al hebt.
- De diagonaal is dan de somkracht
o Werklijn= het effect van de kracht verandert niet als je hem verschuift langs de lijn in het
verlengde van de kracht.
o Omgekeerde parallellogrammethode= als van 2 krachten alleen de richting en de somkracht
bekend zijn kun je hiermee de groottes bepalen.
Hoofdstuk 4 – Paragraaf 1
o Een kracht wordt altijd door het ene voorwerp
uitgeoefend op het andere voorwerp.
o Als er meerdere krachten op een voorwerp werken
vind je de nettokracht door constructie. De
nettokracht is de resulterende kracht van de
verschillende krachten op het voorwerp.
Hoofdstuk 4 – Paragraaf 2
o Een kracht is altijd een wisselwerking tussen 2 voorwerpen
- Als je tegen een bal trapt oefent je voet kracht uit op de bal, ook voel je een kracht
op je voet omdat de bal je voet afremt.
o Grootte en richting van versnelling hangt af van grootte en richting van de nettokracht op de
bal en van het aangrijpingspunt.
- Eigenschappen van een kracht.
o Kracht is vectorgrootheid= omdat kracht een grootte en richting heeft
o Verschillende krachten: Fz - Fn – Fv – Fs – Fw – Fspier
- Fv met Fspier aan veer, elastiek te trekken rekt die uit elastiek, veer trekt dan ook aan
jouw hand.
Als je een veer 2x zoveel uitrekt dan wordt de veerkracht ook 2x zo groot.
Fv= C x u
C = veerconstante in N/m
u = uitrekking in m
- Fs Vb. bij abseilen = het touw is een beetje uitgerekt en oefent op jou een kracht
naar boven uit. De kracht wordt doorgegeven van het ene uiteinde van het touw
naar de andere dus is overal even groot. Als je stil hangt is spankracht van het touw
even groot als de zwaartekracht.
Fs werkt altijd in de richting van het touw.
- Fz Zwaartekracht is evenredig met de massa m en grijpt aan in het zwaartepunt van
het voorwerp.
- Fn de grond wordt een beetje ingedrukt door jouw gewicht en de grond duwt terug
d.m.v. de normaalkacht, die loodrecht op de ondergrond staat.
Gewicht is de actiekracht en normaalkracht is de reactiekracht
, o Schuifwrijving: Fw,s : werkt tijdens bewegen over de ondergrond tegen de bewegingsrichting
in. De grootte hangt af van het gewicht van het voorwerp.
- Hoe zwaarder het voorwerp hoe groter de schuifwrijving is
- Fw, s,max: de max. weerstand die het voorwerp op een ondergrond ondervindt zonder
te gaan glijden.
- Fw, s,max= f x Fn
f = wrijvingscoëfficiënt
o Rolweerstand : Fw, r : op banden wordt tegenwerkende kracht uitgeoefend
- Grootte van weerstand wordt groter als vervorming van banden groter wordt.
o Luchtweerstand : Fw, l : De kracht die de lucht uitoefent op jou als je ‘door de lucht heen fiets’
- Grootte hangt af van de snelheid. Hoe groter snelheid, hoe groter F w, l
- Hangt ook af van frontale opp = totale opp als je van voren kijkt.
- Hangt ook af van de stroomlijn en de dichtheid van de lucht.
- Fw,l= ½ x cw x A x ρ x v2
Cw = stroomlijnfactor, A = frontale opp in m 2, ρ = luchtdichtheid in kg/m3, v=
snelheid in m/s
Meestal veranderen luchtdichtheid, stroomlijn en frontale opp niet dus dan
wordt de formule: Fw, l= k x v2
K= luchtweerstandscoëffeciënt die van de andere afhangt.
o 3 wetten van Newton:
- Krachten zorgen voor een verandering voor snelheid
- Massa gaat een verandering van snelheid tegen traagheid
- Krachten komen altijd in paren.
Hoofdstuk 4 – Paragraaf 3
o Somkracht= krachten die de zwaartekracht opheffen in een situatie
o Paralellogramconstructie= teken 2 lijnen evenwijdig aan de krachten die je al hebt.
- De diagonaal is dan de somkracht
o Werklijn= het effect van de kracht verandert niet als je hem verschuift langs de lijn in het
verlengde van de kracht.
o Omgekeerde parallellogrammethode= als van 2 krachten alleen de richting en de somkracht
bekend zijn kun je hiermee de groottes bepalen.