SK SV TW2
Hoofdstuk 3 – Paragraaf 1
o Stroomgeleiding is een stofeigenschap op macroniveau en kan alleen als:
→ Er geladen deeltjes aanwezig zijn
→ Deze deeltjes vrij kunnen bewegen
o Metalen: bestaan uit metaalatomen en kunnen stroom in een vaste- en vloeibare
fase geleiden.
o Zouten: bestaan uit combi van metalen- en niet-metalen= ionen en kunnen alleen in
vloeibare fase (en opgeloste fase) stroom geleiden.
o Moleculaire stoffen: bestaan enkel uit niet-metalen en kunnen geen stroom geleiden,
omdat er geen geladen deeltjes zijn.
o In vaste fase zitten de atomen dicht op elkaar gestapeld in een regelmatig patroon =
kristalrooster
o Bij metalen zijn de atomen gestapeld in een metaalrooster
→ Valentie elektronen kunnen zich vrij door het metaalrooster bewegen, bij
metalen zitten ze ver van de kern waardoor ze makkelijk uit hun schil kunnen
treden in het metaalrooster ontstaan dan positieve metaalionen, omringd
door negatieve vrij bewegende elektronen.
→ Pos. metaalionen en neg. vrije elektronen trekken elkaar aan = metaalbinding.
o Bij ionen trekken de pos. en neg. ionen elkaar aan = ionbinding en het kristalrooster
wordt ionrooster
o De moleculen van een moleculaire stof trekken elkaar in het kristalrooster aan,
vanderwaalskracht, en de binding wordt vanderwaalsbinding. Het kristalrooster
wordt molecuulrooster
o Bindingen in een structuur van zwak naar sterker:
→ Covalente/ atoombinding (moleculaire stoffen), metaalbinding (metalen) en
ionbinding (zouten)
, Hoofdstuk 3 – Paragraaf 2
o Naamgeving van moleculen: P2O5 = 2x fosfor en 5x zuurstof dus difosforpentaoxide
→ Mono (1) gebruik je alleen bij moleculen die niet als eerste staan dus wel
bij H2O = diwaterstofmono-oxide, maar niet bij CBr 4 = koolstoftetrabromide
o Covalente bindingen: atomen gaan elektronen delen covalentie: hoeveel
bindingen een atoom aan kan gaan
→ Structuurformules: H-O-H
→ Molecuulformules: H2O
o Elektronegativiteit: bij een covalente bindingen trekken de atomen aan de gedeelde
elektronen en de sterkte van dat trekken is de elektronegativiteit (EN) Binas 40A
→ Het verschil in EN (ΔEN) tussen de atomen bepaalt of een binding apolair,
polair of een ionbinding is.
o Apolair: Als identieke atomen zich even ver van het andere atoom als van het andere
atoom bevinden dan is het een apolaire binding.
→ ΔEN < 0,4
o Polair: Als het ene atoom dichter bij een atoom is, dan een ander atoom dan is het
een polaire binding.
→ ΔEN > 0,4 en ΔEN < 1,7
→ Het atoom met de laagste EN wordt δ+ en het atoom met de hoogste EN δ-
o ΔEN > 1,7 dan is het een ionbinding.
Hoofdstuk 3 – Paragraaf 3
o Tussen alle moleculen zijn er v/d waalsbindingen de sterkte ervan neemt toe als
de massa toe neemt.
→ Het kookpunt en smeltpunt van een stof hangt samen met de massa: hoe
groter de massa wordt, hoe sterker de v/d waalsbindingen en hoe hoger het
smelt- en kookpunt van de stof.
o Polaire moleculen zijn dipoolmoleculen, omdat het ladingsverschil hebben en omdat
1 kant van het molecuul + wordt en de andere kant –
→ Bindingen tussen dipoolmoleculen: dipool-dipoolbinding
Hoofdstuk 3 – Paragraaf 1
o Stroomgeleiding is een stofeigenschap op macroniveau en kan alleen als:
→ Er geladen deeltjes aanwezig zijn
→ Deze deeltjes vrij kunnen bewegen
o Metalen: bestaan uit metaalatomen en kunnen stroom in een vaste- en vloeibare
fase geleiden.
o Zouten: bestaan uit combi van metalen- en niet-metalen= ionen en kunnen alleen in
vloeibare fase (en opgeloste fase) stroom geleiden.
o Moleculaire stoffen: bestaan enkel uit niet-metalen en kunnen geen stroom geleiden,
omdat er geen geladen deeltjes zijn.
o In vaste fase zitten de atomen dicht op elkaar gestapeld in een regelmatig patroon =
kristalrooster
o Bij metalen zijn de atomen gestapeld in een metaalrooster
→ Valentie elektronen kunnen zich vrij door het metaalrooster bewegen, bij
metalen zitten ze ver van de kern waardoor ze makkelijk uit hun schil kunnen
treden in het metaalrooster ontstaan dan positieve metaalionen, omringd
door negatieve vrij bewegende elektronen.
→ Pos. metaalionen en neg. vrije elektronen trekken elkaar aan = metaalbinding.
o Bij ionen trekken de pos. en neg. ionen elkaar aan = ionbinding en het kristalrooster
wordt ionrooster
o De moleculen van een moleculaire stof trekken elkaar in het kristalrooster aan,
vanderwaalskracht, en de binding wordt vanderwaalsbinding. Het kristalrooster
wordt molecuulrooster
o Bindingen in een structuur van zwak naar sterker:
→ Covalente/ atoombinding (moleculaire stoffen), metaalbinding (metalen) en
ionbinding (zouten)
, Hoofdstuk 3 – Paragraaf 2
o Naamgeving van moleculen: P2O5 = 2x fosfor en 5x zuurstof dus difosforpentaoxide
→ Mono (1) gebruik je alleen bij moleculen die niet als eerste staan dus wel
bij H2O = diwaterstofmono-oxide, maar niet bij CBr 4 = koolstoftetrabromide
o Covalente bindingen: atomen gaan elektronen delen covalentie: hoeveel
bindingen een atoom aan kan gaan
→ Structuurformules: H-O-H
→ Molecuulformules: H2O
o Elektronegativiteit: bij een covalente bindingen trekken de atomen aan de gedeelde
elektronen en de sterkte van dat trekken is de elektronegativiteit (EN) Binas 40A
→ Het verschil in EN (ΔEN) tussen de atomen bepaalt of een binding apolair,
polair of een ionbinding is.
o Apolair: Als identieke atomen zich even ver van het andere atoom als van het andere
atoom bevinden dan is het een apolaire binding.
→ ΔEN < 0,4
o Polair: Als het ene atoom dichter bij een atoom is, dan een ander atoom dan is het
een polaire binding.
→ ΔEN > 0,4 en ΔEN < 1,7
→ Het atoom met de laagste EN wordt δ+ en het atoom met de hoogste EN δ-
o ΔEN > 1,7 dan is het een ionbinding.
Hoofdstuk 3 – Paragraaf 3
o Tussen alle moleculen zijn er v/d waalsbindingen de sterkte ervan neemt toe als
de massa toe neemt.
→ Het kookpunt en smeltpunt van een stof hangt samen met de massa: hoe
groter de massa wordt, hoe sterker de v/d waalsbindingen en hoe hoger het
smelt- en kookpunt van de stof.
o Polaire moleculen zijn dipoolmoleculen, omdat het ladingsverschil hebben en omdat
1 kant van het molecuul + wordt en de andere kant –
→ Bindingen tussen dipoolmoleculen: dipool-dipoolbinding