Zakelijk schrijven
Week 1 en 2:
Fases:
1. VOORBEREINDENDE FASE
Onderwerp bedenken.
Doel en publiek vaststellen:
Informeren
Overtuigen
Amuseren
activeren
Informatie opzoeken – inlezen
→ bronnen zoeken
Centrale vraag (probleemstelling/ hoofdvraag):
→ Stuurt je naar wat je zoekt.
→ Vereisten:
Open vraag (waarom etc.) → mag het/kan het volgens de
regels?
Specifiek (concrete dingen).
Neutraal geformuleerd (mening opzij zetten)
Helder geformuleerd (begrijpen)
→ Verschillende soorten centrale vragen:
Beschrijvende vraag: ‘hoeveel, hoe, wat, in hoeverre, welke,
wanneer’.
, → kenmerken, eigenschappen, aspecten. Moet over
waarneembare zaken gaan, dus over verledentijd of
tegenwoordige tijd.
Verklarende vraag: ‘waarom, wat is de reden, hoe komt het’.
→ verklaring zoeken, oorzaak, reden zoeken.
Evaluerende vraag: ‘wat is goed, wenselijker, beter,
noodzakelijk?’.
→ beoordeling, waardering door onderzoeker.
Adviserende vraag: ‘wat raad ik aan, wat moet er gedaan
worden’.
→ oplossing zoeken. Moet over de toekomst gaan.
Deelvragen: heb ik m nodig om mijn centrale vraag te kunnen
beantwoorden?
Schrijfplan:
Verplicht:
Aanleiding
Lezersdoelgroep: zijn zij juridisch geschoold (bijv.)?.
Schrijfdoel: informeren, overtuigen, activeren, adviseren, amuseren.
Centrale vraag.
Relevante deelvragen.
Niet verplicht (mag wel, hoeft niet):
Onderzoeksdoel
Voorlopige indeling v/d tekst
Kernboodschap: ultrakorte samenvatting van de tekst. → antwoord op
centrale vraag.
(belangrijk omdat: de hele tekst eigenlijk een uitwerking van de
kernboodschap is).
Week 1 en 2:
Fases:
1. VOORBEREINDENDE FASE
Onderwerp bedenken.
Doel en publiek vaststellen:
Informeren
Overtuigen
Amuseren
activeren
Informatie opzoeken – inlezen
→ bronnen zoeken
Centrale vraag (probleemstelling/ hoofdvraag):
→ Stuurt je naar wat je zoekt.
→ Vereisten:
Open vraag (waarom etc.) → mag het/kan het volgens de
regels?
Specifiek (concrete dingen).
Neutraal geformuleerd (mening opzij zetten)
Helder geformuleerd (begrijpen)
→ Verschillende soorten centrale vragen:
Beschrijvende vraag: ‘hoeveel, hoe, wat, in hoeverre, welke,
wanneer’.
, → kenmerken, eigenschappen, aspecten. Moet over
waarneembare zaken gaan, dus over verledentijd of
tegenwoordige tijd.
Verklarende vraag: ‘waarom, wat is de reden, hoe komt het’.
→ verklaring zoeken, oorzaak, reden zoeken.
Evaluerende vraag: ‘wat is goed, wenselijker, beter,
noodzakelijk?’.
→ beoordeling, waardering door onderzoeker.
Adviserende vraag: ‘wat raad ik aan, wat moet er gedaan
worden’.
→ oplossing zoeken. Moet over de toekomst gaan.
Deelvragen: heb ik m nodig om mijn centrale vraag te kunnen
beantwoorden?
Schrijfplan:
Verplicht:
Aanleiding
Lezersdoelgroep: zijn zij juridisch geschoold (bijv.)?.
Schrijfdoel: informeren, overtuigen, activeren, adviseren, amuseren.
Centrale vraag.
Relevante deelvragen.
Niet verplicht (mag wel, hoeft niet):
Onderzoeksdoel
Voorlopige indeling v/d tekst
Kernboodschap: ultrakorte samenvatting van de tekst. → antwoord op
centrale vraag.
(belangrijk omdat: de hele tekst eigenlijk een uitwerking van de
kernboodschap is).