Hoofdstuk 5 ................................................................................................................................................... 1
Hoofdstuk 7 ................................................................................................................................................... 1
Hoofdstuk 8 ................................................................................................................................................. 10
Hoofdstuk 9 ................................................................................................................................................. 20
Hoofdstuk 12 Mitose ................................................................................................................................... 36
Hoofdstuk 5
Macromoleculen: eiwitten, nucleïnezuren, koolhydraten(carbohydrates)
Lipiden zijn niet groot genoeg om als macromoleculen gezien te worden
Dehyratie: -H2O koppelt monomeren
Hydrolyse: +H2O ontkoppelt monomeren
Bij koolhydraten horen ook suikers
5- en 6- koolstofsuikers zijn het meest stabiel
Zetmeel is een polymeer van glucose monomeer. Zetmeel is dus een koolhydraat
Pyramidines: C, T, U
Purines: A en G
Monomeer Polymeer/ Type binding
Component Groter molecuul
Suiker Monosaccharide Polysaccaride Glycosidische binding
Lipide Vetzuur Triglycerol Esterbinding
Eiwit Aminozuur Polypeptide Peptidebinding
Nucleïnezuur Nucleotide Polynucleotide Fosfordiesterbinding
Hoofdstuk 7
Plantencel
,Dierlijke cel
Prokaryoot
, Planten cel Dierlijke cel/eukaryoot Prokaryoot
Heeft geen
endomembraansysteem
Celkern(nucleus) X X
Celkernmembraan X X dubbel membraan
Celmembraan X X X
Celwand* X Heeft het ECM X Heeft er een extra
Centriolen(zie X
Hoofdstuk mitose)
Chloroplasten X
Chromatide X X
Cytoplasma X X X
ER X X
Flagel X X(andere bouw)
Golgiapparaat X X
Kernlichaam X
Kernmembraan X
Lysosoom (heeft vacuole) X
Microfilament X
Mitochrondiën X X
Nucleoid X
Peroxisomen X X
Plasma membraan X X
Plasmodesma X
Ribosomen X X X(Geen vaste
ribosomen)
Vacuole X
Zetmeelkorrel X
Geen ExtraCellulair
matrix
, Celkern(Nucleus)
Heeft een dubbel kernmembraan. De transport gaat alleen via kernporiën. Het DNA ligt hier opgeslagen
in chromosomen. De chromosomen bestaan uit opgerolde, gecondenseerde, chromatine(DNA en
eiwitten).
Nuclear envelope(Celkern membraan)
Dubbel membraan om de celkern. Bevat poriën.
Nucleoid
Gedeelte waar het DNA los ligt en niet in een membraan gesloten zit. Dit is bij een prokaryoot.
Kernlichaam(Nucleolus)
rRNA(ribosomaal RNA) wordt hier gemaakt. Samen met eiwitten uit het cytoplasma worden er
ribosomen(ribosomen hebben geen celwand dus zijn geen organellen) gevormd. Het kernlichaam bevat
DNA en eiwitten.
Nucleair lamina
De binnenkant van het nuclear envelope bestaat uit een netwerk van intermediare filament
Blz 172
Cytosol
Deel van het cytoplasma. Bevat opgeloste stoffen en is een vloeistof. De organellen zijn ingebed.
Cytoplasma
Hierin zit het cytosol
Ribosomen
Eiwitproductie. Dit zijn geen organellen, want geen celwand. Bestaan uit large en small subunit.
Losse ribosomen: zitten los in het cytoplasma en blijven in de cel
Gebonden ribosomen: Zit aan de buitenkant van het RER of op het kernmembraan. Alleen eukaryoot.
Zijn bedoeld voor buiten de cel.
RER
- Vouwen van eiwitten