Theorieën
ontwikkelingspsychologie deel I
Ontwikkeling: Permanente veranderingen in een organisme gedurende zijn/haar levensloop
Drie hoofddomeinen van ontwikkeling.
Fysieke ontwikkeling: Biologische ontwikkeling van individu.
- Lichamelijke ontwikkeling, ontwikkeling van hersenen, zenuwstelsel etc. Naast
ontwikkeling in organen ook motorische en seksuele rijpheid bereiken.
Cognitieve ontwikkeling: Leerprocessen en denkprocessen van individu.
- Cognitieve vaardigheden zoals taal, probleemoplossing en informatieverwerking
Psychosociale ontwikkeling: Persoonlijkheidsontwikkeling en interactie.
- Emoties kunnen uiten en herkennen bij andere, relaties met leeftijdsgenoten,
socialisaties, normen en waarden eigen maken, zelfbeeld, identiteit etc.
De drie hoofdomeinen zijn niet autonoom maar zijn in interactie met elkaar > Bijvoorbeeld
voor taalontwikkeling (cognitief) moeten hersenen voldoende zijn ontwikkeld (fysiek) en
wordt deze aangeleerd in interactie met de omgeving (psychosociaal).
- Anderzijds kunnen problemen in het ene domein gevolgen hebben op de
ontwikkeling in andere ontwikkelingsdomeinen.
Kenmerken/ basiskwaliteiten van een goede theorie.
Beknoptheid/ spaarzaamheid: Hoe minder basisassumpties een theorie nodig heeft
om een groot scala aan fenomenen te kunnen verklaren hoe waardevoller die theorie
vaak is.
Falsifieerbaarheid: Een theorie is geldig net zolang totdat deze theorie wordt
verworpen, een goede theorie moet je dus kunnen toetsen. Wanneer je een theorie/
hypothese niet kan toetsen wordt het slechts een aanname
Heuristische waarde: Een goeie theorie roept ondanks dat die lijkt te kloppen nieuwe
vragen of ideeën op. Zorgt voor blijvende ontwikkeling en nieuwe inzichten
Zes fundamentele kwesties/vragen in de ontwikkelingspsychologie
1. Nature <> Nurture debat: Is een bepaald iets (bv IQ) aangeleerd of aangeboren?
2. Rol sociaal-culturele context: Hoe zeer beïnvloed de omgeving de ontwikkeling?
Bijvoorbeeld gezinsnormen of opgroeien in stad vs. Platteland etc.
3. Actief <> passieve rol van kind: Zijn kinderen passsief of actief betrokken bij hun
eigen ontwikkeling. Bijvoorbeeld bij taalontwikkeling of genderontwikkeling. Of de
vraag zijn (jonge) kinderen intrinsiek gemotiveerd om nieuwe vaardigheden te leren
of is stimulatie uit de omgeving hiervoor een vereiste.
4. Continue vs. Discontinue: Is ontwikkeling een stapsgewijs (discontinue) proces of
juist een vloeiend proces (continue).
5. Kriekte periode: Is er sprake van een kritieke of gevoelige.
ontwikkelingspsychologie deel I
Ontwikkeling: Permanente veranderingen in een organisme gedurende zijn/haar levensloop
Drie hoofddomeinen van ontwikkeling.
Fysieke ontwikkeling: Biologische ontwikkeling van individu.
- Lichamelijke ontwikkeling, ontwikkeling van hersenen, zenuwstelsel etc. Naast
ontwikkeling in organen ook motorische en seksuele rijpheid bereiken.
Cognitieve ontwikkeling: Leerprocessen en denkprocessen van individu.
- Cognitieve vaardigheden zoals taal, probleemoplossing en informatieverwerking
Psychosociale ontwikkeling: Persoonlijkheidsontwikkeling en interactie.
- Emoties kunnen uiten en herkennen bij andere, relaties met leeftijdsgenoten,
socialisaties, normen en waarden eigen maken, zelfbeeld, identiteit etc.
De drie hoofdomeinen zijn niet autonoom maar zijn in interactie met elkaar > Bijvoorbeeld
voor taalontwikkeling (cognitief) moeten hersenen voldoende zijn ontwikkeld (fysiek) en
wordt deze aangeleerd in interactie met de omgeving (psychosociaal).
- Anderzijds kunnen problemen in het ene domein gevolgen hebben op de
ontwikkeling in andere ontwikkelingsdomeinen.
Kenmerken/ basiskwaliteiten van een goede theorie.
Beknoptheid/ spaarzaamheid: Hoe minder basisassumpties een theorie nodig heeft
om een groot scala aan fenomenen te kunnen verklaren hoe waardevoller die theorie
vaak is.
Falsifieerbaarheid: Een theorie is geldig net zolang totdat deze theorie wordt
verworpen, een goede theorie moet je dus kunnen toetsen. Wanneer je een theorie/
hypothese niet kan toetsen wordt het slechts een aanname
Heuristische waarde: Een goeie theorie roept ondanks dat die lijkt te kloppen nieuwe
vragen of ideeën op. Zorgt voor blijvende ontwikkeling en nieuwe inzichten
Zes fundamentele kwesties/vragen in de ontwikkelingspsychologie
1. Nature <> Nurture debat: Is een bepaald iets (bv IQ) aangeleerd of aangeboren?
2. Rol sociaal-culturele context: Hoe zeer beïnvloed de omgeving de ontwikkeling?
Bijvoorbeeld gezinsnormen of opgroeien in stad vs. Platteland etc.
3. Actief <> passieve rol van kind: Zijn kinderen passsief of actief betrokken bij hun
eigen ontwikkeling. Bijvoorbeeld bij taalontwikkeling of genderontwikkeling. Of de
vraag zijn (jonge) kinderen intrinsiek gemotiveerd om nieuwe vaardigheden te leren
of is stimulatie uit de omgeving hiervoor een vereiste.
4. Continue vs. Discontinue: Is ontwikkeling een stapsgewijs (discontinue) proces of
juist een vloeiend proces (continue).
5. Kriekte periode: Is er sprake van een kritieke of gevoelige.