Hoofdstuk 2 – Cellen
Celtheorie = alle organismen zijn opgebouwd uit cellen
2.1 Celonderzoek met de microscoop
Ongewapend oog → lichtmicroscoop → elektronenmicroscoop
o Van groot naar klein
2.1.1. Lichtmicroscoop
2 ideeën op het celtheorie
o Celwanden van plantencellen zijn de afscheidingsproducten van de
eigenlijke levende cellen
o Planten en dieren bestaan uit levende cellen
2.1.2. Elektronenmicroscoop
Transmissie-elektronenmicroscoop (TEM)
o Elektronenbundel door een voorwerp geschoten
o Er ontstaat een elektronenschaduw van het voorwerp
o Nadeel: voorwerp mag niet levend zijn & zwart-wit beeld
Scanning elektronenmicroscoop (SEM)
o Elektronen onder vacuüm op voorwerp gericht
o Cellen of onderdelen ervan zullen de elektronenbundel door laten
o Elektronen weerkaatst komen op elektronensensor
2.2. Celstructuren en hun functie
Organellen = alle celstructuren die door een membraan omgeven zijn
2.2.1. De celkern
Celkern = bevat erfelijke info van een organisme in de vorm van genen
o Genen bestaat uit DNA
o Bestuurt celprocessen die moeten plaatsvinden
o DNA zit ook in mitochondriën & bladgroenkorrel
In kernmembraan → kernporiën = openingen
o Stoffen kunnen de kern binnendringen en verlaten
DNA + histonen = chromatine
Celkern delen → chromatine zichtbaar als draadvormige structuren:
chromosomen
Mens heeft 46 chromosomen, dus 23 paren
Kernlichaampje (nucleolus): hier liggen genen voor aanmaak van ribosomen
2.2.2. Celmembranen
Celmembraan bestaan uit fosfolipiden = 2 lagen van vetmoleculen waaraan
fosforgroepen zijn gebonden
o Vetgroepen naar binnen gekeerd & waterafstotend (hydrofoob)
o Fosforgroepen naar buiten & waterminnend (hydrofiel)
, In de dubbele fosfolipidenlaag: cholesterolmoleculen en eiwitmoleculen
o Membraanporiën of porie-eiwitten: stoffentransport in en uit cel
o Andere eiwitmoleculen: receptoren voor bepaalde stoffen
Op het oppervlak: koolhydraten
o Gebonden aan eiwitten en vetten en steken buiten het oppervlak uit
o Glycocalyx
o Als cellen contact maken met glycocalyx → contactinhibitie
2.2.3. Mitochondriën
In alle cellen mitochondriën = energieleverancier in een cel
Hoe actiever een cel, hoe meer mitochondriën
Bevatten een dubbelmembraan, waarvan de binnenste sterk naar binnen is
gestuipt = cristae
Ruimte tussen de twee membranen in = intermembraanruimte
Ruimte binnen binnenmembraan = matrix
Bij verbranding → energie gevormd en vastgelegd in energiemoleculen: ATP
o Hoe meer ATP, hoe actiever de cel
o Eindproducten: energie, koolstofdioxide & water
Mitochondriaal DNA: bevat info om 13 eiwitten te vormen, die betrokken zijn
bij verbranding
2.2.4. Endoplasmatisch reticulum en ribosomen
Endoplasmatisch reticulum (ER) = uitgebreid netwerk van membranen
Ruwe ER = veel ribosomen & eiwittransportfunctie
Gladde ER = weinig ribosomen & speelt een rol bij aanmaak van
koolhydraten en vetten of ontgifting van de cel
Ribosoom bestaat uit eiwitten & RNA-moleculen (geen organel)
o Cellen produceren veel eiwitten → veel ribosomen
o Regelen eiwitsynthese
o Geproduceerde eiwitten veel functies: structuureiwitten, enzymen, etc.
o Kleine groepen liggen vrij in celplasma → soms polysomen groepen
2.2.5. Golgi-systeem
Golgi-systeem (golgi-apparaat) = een membraansysteem
Blaasjes uit ER worden hier opgenomen en verder verwerkt
o Er ontstaan nieuwe blaasjes
Sommige bevatten enzymen → lysosomen
Andere blaasjes bevatten stoffen die uit de cel moeten worden gebracht
o Gaan naar celmembraan → inhoud buiten cel gebracht (secretie)
Golgi-systeem kan gezien worden als fabriekje waar allerlei producten worden
aangevoerd om na bewerking weer worden afgevoerd
Kliercellen hebben goed ontwikkelde golgi-systeem
Celtheorie = alle organismen zijn opgebouwd uit cellen
2.1 Celonderzoek met de microscoop
Ongewapend oog → lichtmicroscoop → elektronenmicroscoop
o Van groot naar klein
2.1.1. Lichtmicroscoop
2 ideeën op het celtheorie
o Celwanden van plantencellen zijn de afscheidingsproducten van de
eigenlijke levende cellen
o Planten en dieren bestaan uit levende cellen
2.1.2. Elektronenmicroscoop
Transmissie-elektronenmicroscoop (TEM)
o Elektronenbundel door een voorwerp geschoten
o Er ontstaat een elektronenschaduw van het voorwerp
o Nadeel: voorwerp mag niet levend zijn & zwart-wit beeld
Scanning elektronenmicroscoop (SEM)
o Elektronen onder vacuüm op voorwerp gericht
o Cellen of onderdelen ervan zullen de elektronenbundel door laten
o Elektronen weerkaatst komen op elektronensensor
2.2. Celstructuren en hun functie
Organellen = alle celstructuren die door een membraan omgeven zijn
2.2.1. De celkern
Celkern = bevat erfelijke info van een organisme in de vorm van genen
o Genen bestaat uit DNA
o Bestuurt celprocessen die moeten plaatsvinden
o DNA zit ook in mitochondriën & bladgroenkorrel
In kernmembraan → kernporiën = openingen
o Stoffen kunnen de kern binnendringen en verlaten
DNA + histonen = chromatine
Celkern delen → chromatine zichtbaar als draadvormige structuren:
chromosomen
Mens heeft 46 chromosomen, dus 23 paren
Kernlichaampje (nucleolus): hier liggen genen voor aanmaak van ribosomen
2.2.2. Celmembranen
Celmembraan bestaan uit fosfolipiden = 2 lagen van vetmoleculen waaraan
fosforgroepen zijn gebonden
o Vetgroepen naar binnen gekeerd & waterafstotend (hydrofoob)
o Fosforgroepen naar buiten & waterminnend (hydrofiel)
, In de dubbele fosfolipidenlaag: cholesterolmoleculen en eiwitmoleculen
o Membraanporiën of porie-eiwitten: stoffentransport in en uit cel
o Andere eiwitmoleculen: receptoren voor bepaalde stoffen
Op het oppervlak: koolhydraten
o Gebonden aan eiwitten en vetten en steken buiten het oppervlak uit
o Glycocalyx
o Als cellen contact maken met glycocalyx → contactinhibitie
2.2.3. Mitochondriën
In alle cellen mitochondriën = energieleverancier in een cel
Hoe actiever een cel, hoe meer mitochondriën
Bevatten een dubbelmembraan, waarvan de binnenste sterk naar binnen is
gestuipt = cristae
Ruimte tussen de twee membranen in = intermembraanruimte
Ruimte binnen binnenmembraan = matrix
Bij verbranding → energie gevormd en vastgelegd in energiemoleculen: ATP
o Hoe meer ATP, hoe actiever de cel
o Eindproducten: energie, koolstofdioxide & water
Mitochondriaal DNA: bevat info om 13 eiwitten te vormen, die betrokken zijn
bij verbranding
2.2.4. Endoplasmatisch reticulum en ribosomen
Endoplasmatisch reticulum (ER) = uitgebreid netwerk van membranen
Ruwe ER = veel ribosomen & eiwittransportfunctie
Gladde ER = weinig ribosomen & speelt een rol bij aanmaak van
koolhydraten en vetten of ontgifting van de cel
Ribosoom bestaat uit eiwitten & RNA-moleculen (geen organel)
o Cellen produceren veel eiwitten → veel ribosomen
o Regelen eiwitsynthese
o Geproduceerde eiwitten veel functies: structuureiwitten, enzymen, etc.
o Kleine groepen liggen vrij in celplasma → soms polysomen groepen
2.2.5. Golgi-systeem
Golgi-systeem (golgi-apparaat) = een membraansysteem
Blaasjes uit ER worden hier opgenomen en verder verwerkt
o Er ontstaan nieuwe blaasjes
Sommige bevatten enzymen → lysosomen
Andere blaasjes bevatten stoffen die uit de cel moeten worden gebracht
o Gaan naar celmembraan → inhoud buiten cel gebracht (secretie)
Golgi-systeem kan gezien worden als fabriekje waar allerlei producten worden
aangevoerd om na bewerking weer worden afgevoerd
Kliercellen hebben goed ontwikkelde golgi-systeem