Samenvatting Circ3
Circ3 Week 1: De nier 1
HC1 Inleiding in de nefrologie
- Anatomie:
o Algemeen:
▪ Retroperitoneaal
▪ Onder diafragma & boven 3 lendewervels
▪ 12 cm lang, 7 cm breed, 120-150 g
▪ Rechter nier ligt lager dan linker nier, omdat de lever hierboven ligt.
▪ Productie van urine, wat via de urineleider (ureter) wordt afgevoerd naar de blaas.
▪ Bovenop de nieren→ bijnieren: eigen vascularisatie en eigen functie
o Vascularisatie:
▪ 20% vd CO naar de nieren
▪ Arterieel: Aorta abdominalis → a. renalis splitst in 2 takken: 1 naar voorzijde en 2 naar achterzijde→ interlobaire arteriën (liggen
tussen de pyramiden)→ a. arcuatae (boogarteriën): veel aftakkingen→ afferente arteriolen in glomerulus → efferente arteriole →
vasa recta gaat over in veneus systeem (=capillair netwerk rondom de tubuli): bloedvoorziening vh nefron.
• Om voldoende filtraat te vormen, is een bepaalde druk nodig. De druk in glomerulaire capillair is veel hoger dan normale
capillairlissen, maar niet zo hoog als de systolische druk.
o Bifasisch drukverval over de afferente en efferente arteriole → sfincters die dat kunnen regelen.
▪ Veneus: v. renalis → v. cava inferior
• Van de linker nier is langer dan de rechter nier, omdat de vena cava inferior rechts vd mediaanlijn in de buikholte ligt.
,o Nierparenchym:
▪ Buitenste schors: cortex→ buitenste rand (1cm) met glomeruli en distale tubuli (soms proximale tubuli).
▪ Binnenste merg: medulla→ 16-19 piramiden met tubuli→ eindigt in papil: verzamelbuizen→ nierbekken (pyelum) en afgevoerd via
ureter.
• Bevat dus: lissen van Henle, tubuli en urineverzamelbuizen.
▪ Nefron (ongeveer 1 miljoen) = functionele eenheid vd spier: glomerulus, proximale tubulus, Lis van Henle, distale tubulus en
urineverzamelbuis.
• Functie: uitscheiding van afvalstoffen, regulatie vh ECV en in evenwicht houden vh milieu interérieur.
o Glomerulus:
▪ Functie: vooral filtratie; afhankelijk van druk, stroomsnelheid bloed, fysische chemische eigenschappen en permeabiliteit
capillairwand.
▪ Omgeven door kapsel van Bowman: platte laag epitheelcellen en basaalmembraan.
▪ Tegenover glomerulus ligt urinepool: filtraat wordt afgevoerd
▪ Juxtaglomerulaire apparaat wordt gevormd op plek waar distale tubulus vlak bij afferente arteriole komt.
• Functie: constant houden ECV door regulatie vd afgifte van renine:
o Drukverandering in afferente arteriole en juxtaglomerulaire cellen
o OS en renale prostaglandines
• Juxtaglomerulaire cellen = gladde spiercellen in de spierwand (afferente arteriole)→ secretie granula met renine.
• Macula densa = cellen in wand vd distale tubulus.
o Functie: detecteren Na+ en Cl- in de distale tubulus in de gaten en zorgt voor regulatie vd hoeveelheid vochtfiltratie
via vasoconstrictie en vasodilatatie vd afferente en efferente vaten.
• Extra glomerulaire mesangiumcellen = in ruimte tussen macula densa en juxtaglomerulaire apparaat. Cruciaal voor het
constant houden vh ECV.
, o Capillairlis:
▪ Binnenlaag bestaat uit gefenestreerd endotheel, daaromheen een basaalmembraan (negatief geladen door glycoproteïnen) en aan
de buitenkant podocyten.
• Podocyten: hebben veel uitlopers die door elkaar heen geweven zijn en werken als een soort zeef→ viscerale epitheel vd
ruimte van Bowman.
• Deeltjes die gefiltreerd worden, worden geselecteerd obv:
o Grootte-selectiviteit: hoe groter (plasmaeiwitten (albumine) en bloedcellen), hoe moeilijker filtratie
o Ladings-selectiviteit: negatief geladen deeltjes minder goed basaalmembraan passeren.
▪ Wél gefiltreerd: water, AZ, glucose, ureum, mineralen en niet-eiwitgebonden geneesmiddelen.
- Determinanten van filtratie→ GFR bepaald door:
o De capillaire doorlaatbaarheid (grootte/ lading)
o Het filtrerend oppervlak: door sfincters→ autoregulatie= weerstandsveranderingen in de afferente en efferente arteriole bepalen de
intraglomerulaire druk
▪ Hypertensie→ hogere bloeddruk in glomerulus → filtratie ↑→ nier wil filtratie gelijk houden:
• Sfincter in afferente arteriole gaat contraheren → minder bloodflow naar glomerulus.
• Sfincter in efferente arteriole gaat dilateren → verminderde stuwende druk
▪ Glomeruli gaan verloren → nier zorgt ervoor dat filtratie toch zo lang mogelijk ongestoord blijft: vasoconstrictie in efferente
arteriole en vasodilatatie in afferente arteriole→ druk in glomeruli omhoog → filtratie omhoog (op korte termijn)
• Nadeel hoge druk in capillair: capillairlis beschadigt en zorgt uiteindelijk voor een verminderde nierfunctie. Met
onderstaande dingen kun je het remmen → filtratiedruk in glomerulus ↓→ belasting vh nefron↓.
o NSAID: vasoconstrictie vd afferente arteriole.
o ACE-remmer: vasodilatatie vd efferente arteriole.
o Eiwitbeperking of PG-synthese remmer: vasoconstrictie vd afferente arteriole → op korte termijn verminderde
filtratie en nierfunctie, maar op lange termijn een beschermend effect op de nierfunctie.
, o Starling krachten in de glomerulaire capillair
▪ Filtratie = hydrostatisch drukverschil – colloïd osmotisch drukverschil
• Naar binnen gekeerde druk < naar buiten gekeerde druk → filtratie vooral proximaal
• Als drukken gelijk worden → geen filtratie
• Verhoogde bloeddoorstorming → filtratie over het gehele traject
▪ Naar buiten gekeerde druk:
• Colloïd-osmotische druk in kapsel van bowman: geen eiwitten zitten hier → hoge aantrekkingskracht: COD = 0.
• Hydrostatische druk in glomerulaire capillair (hoogste lijn): bepaald door systemische bloeddruk; constant gehouden mbv
sfincters.
▪ Naar binnen gekeerde druk:
• Colloïd-osmotische druk in glomerulaire capillair: veranderende druk → meer eiwit als je van afferent naar efferent gaat,
omdat er meer deeltjes en water weg gefiltreerd is. COD stijgt dus naar efferent.
• Hydrostatische druk in kapsel van Bowman (2e lijn): constante afvoer van filtraat via proximale tubulus → lage druk, zolang
er geen obstructie is.
Circ3 Week 1: De nier 1
HC1 Inleiding in de nefrologie
- Anatomie:
o Algemeen:
▪ Retroperitoneaal
▪ Onder diafragma & boven 3 lendewervels
▪ 12 cm lang, 7 cm breed, 120-150 g
▪ Rechter nier ligt lager dan linker nier, omdat de lever hierboven ligt.
▪ Productie van urine, wat via de urineleider (ureter) wordt afgevoerd naar de blaas.
▪ Bovenop de nieren→ bijnieren: eigen vascularisatie en eigen functie
o Vascularisatie:
▪ 20% vd CO naar de nieren
▪ Arterieel: Aorta abdominalis → a. renalis splitst in 2 takken: 1 naar voorzijde en 2 naar achterzijde→ interlobaire arteriën (liggen
tussen de pyramiden)→ a. arcuatae (boogarteriën): veel aftakkingen→ afferente arteriolen in glomerulus → efferente arteriole →
vasa recta gaat over in veneus systeem (=capillair netwerk rondom de tubuli): bloedvoorziening vh nefron.
• Om voldoende filtraat te vormen, is een bepaalde druk nodig. De druk in glomerulaire capillair is veel hoger dan normale
capillairlissen, maar niet zo hoog als de systolische druk.
o Bifasisch drukverval over de afferente en efferente arteriole → sfincters die dat kunnen regelen.
▪ Veneus: v. renalis → v. cava inferior
• Van de linker nier is langer dan de rechter nier, omdat de vena cava inferior rechts vd mediaanlijn in de buikholte ligt.
,o Nierparenchym:
▪ Buitenste schors: cortex→ buitenste rand (1cm) met glomeruli en distale tubuli (soms proximale tubuli).
▪ Binnenste merg: medulla→ 16-19 piramiden met tubuli→ eindigt in papil: verzamelbuizen→ nierbekken (pyelum) en afgevoerd via
ureter.
• Bevat dus: lissen van Henle, tubuli en urineverzamelbuizen.
▪ Nefron (ongeveer 1 miljoen) = functionele eenheid vd spier: glomerulus, proximale tubulus, Lis van Henle, distale tubulus en
urineverzamelbuis.
• Functie: uitscheiding van afvalstoffen, regulatie vh ECV en in evenwicht houden vh milieu interérieur.
o Glomerulus:
▪ Functie: vooral filtratie; afhankelijk van druk, stroomsnelheid bloed, fysische chemische eigenschappen en permeabiliteit
capillairwand.
▪ Omgeven door kapsel van Bowman: platte laag epitheelcellen en basaalmembraan.
▪ Tegenover glomerulus ligt urinepool: filtraat wordt afgevoerd
▪ Juxtaglomerulaire apparaat wordt gevormd op plek waar distale tubulus vlak bij afferente arteriole komt.
• Functie: constant houden ECV door regulatie vd afgifte van renine:
o Drukverandering in afferente arteriole en juxtaglomerulaire cellen
o OS en renale prostaglandines
• Juxtaglomerulaire cellen = gladde spiercellen in de spierwand (afferente arteriole)→ secretie granula met renine.
• Macula densa = cellen in wand vd distale tubulus.
o Functie: detecteren Na+ en Cl- in de distale tubulus in de gaten en zorgt voor regulatie vd hoeveelheid vochtfiltratie
via vasoconstrictie en vasodilatatie vd afferente en efferente vaten.
• Extra glomerulaire mesangiumcellen = in ruimte tussen macula densa en juxtaglomerulaire apparaat. Cruciaal voor het
constant houden vh ECV.
, o Capillairlis:
▪ Binnenlaag bestaat uit gefenestreerd endotheel, daaromheen een basaalmembraan (negatief geladen door glycoproteïnen) en aan
de buitenkant podocyten.
• Podocyten: hebben veel uitlopers die door elkaar heen geweven zijn en werken als een soort zeef→ viscerale epitheel vd
ruimte van Bowman.
• Deeltjes die gefiltreerd worden, worden geselecteerd obv:
o Grootte-selectiviteit: hoe groter (plasmaeiwitten (albumine) en bloedcellen), hoe moeilijker filtratie
o Ladings-selectiviteit: negatief geladen deeltjes minder goed basaalmembraan passeren.
▪ Wél gefiltreerd: water, AZ, glucose, ureum, mineralen en niet-eiwitgebonden geneesmiddelen.
- Determinanten van filtratie→ GFR bepaald door:
o De capillaire doorlaatbaarheid (grootte/ lading)
o Het filtrerend oppervlak: door sfincters→ autoregulatie= weerstandsveranderingen in de afferente en efferente arteriole bepalen de
intraglomerulaire druk
▪ Hypertensie→ hogere bloeddruk in glomerulus → filtratie ↑→ nier wil filtratie gelijk houden:
• Sfincter in afferente arteriole gaat contraheren → minder bloodflow naar glomerulus.
• Sfincter in efferente arteriole gaat dilateren → verminderde stuwende druk
▪ Glomeruli gaan verloren → nier zorgt ervoor dat filtratie toch zo lang mogelijk ongestoord blijft: vasoconstrictie in efferente
arteriole en vasodilatatie in afferente arteriole→ druk in glomeruli omhoog → filtratie omhoog (op korte termijn)
• Nadeel hoge druk in capillair: capillairlis beschadigt en zorgt uiteindelijk voor een verminderde nierfunctie. Met
onderstaande dingen kun je het remmen → filtratiedruk in glomerulus ↓→ belasting vh nefron↓.
o NSAID: vasoconstrictie vd afferente arteriole.
o ACE-remmer: vasodilatatie vd efferente arteriole.
o Eiwitbeperking of PG-synthese remmer: vasoconstrictie vd afferente arteriole → op korte termijn verminderde
filtratie en nierfunctie, maar op lange termijn een beschermend effect op de nierfunctie.
, o Starling krachten in de glomerulaire capillair
▪ Filtratie = hydrostatisch drukverschil – colloïd osmotisch drukverschil
• Naar binnen gekeerde druk < naar buiten gekeerde druk → filtratie vooral proximaal
• Als drukken gelijk worden → geen filtratie
• Verhoogde bloeddoorstorming → filtratie over het gehele traject
▪ Naar buiten gekeerde druk:
• Colloïd-osmotische druk in kapsel van bowman: geen eiwitten zitten hier → hoge aantrekkingskracht: COD = 0.
• Hydrostatische druk in glomerulaire capillair (hoogste lijn): bepaald door systemische bloeddruk; constant gehouden mbv
sfincters.
▪ Naar binnen gekeerde druk:
• Colloïd-osmotische druk in glomerulaire capillair: veranderende druk → meer eiwit als je van afferent naar efferent gaat,
omdat er meer deeltjes en water weg gefiltreerd is. COD stijgt dus naar efferent.
• Hydrostatische druk in kapsel van Bowman (2e lijn): constante afvoer van filtraat via proximale tubulus → lage druk, zolang
er geen obstructie is.