Samenvatting ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1.
Ontwikkeling = een reeks progressieve veranderingen die tot hogere niveaus ’s van differentiatie en
functioneren leiden
Differentiatie = van eenvoudig naar complex
Ontwikkelingspsychologie houdt zich met twee fundamentele kwesties bezig
Welke psychologische toestanden doorlopen individuen tijdens hun ontwikkeling
Welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de overgang van de enen naar de andere toestand.
Leeftijdsindeling
Baby 0-12 maanden – snelle groei en ontwikkeling, geheel afhankelijk van verzorgers.
Peuters 1-4 jaar – beweging en spraak komen aan bod, denkt en handelt zeer egocentrisch
Kleuters -4-6 jaar – sociale ontwikkeling neemt toe, veel fantasie
Schoolperiode 6-12 jaar – cognitieve ontwikkeling staat centraal, sociale contacten verbreden
zich.
Adolescentie (pubers, jongeren, jeugd) 12-18 jaar – lichamelijke veranderingen, puberteit, begin
seksuele belangstelling, identiteitsontwikkeling.
Locke en Rousseau
Locke’s tabula rasa- principe =elk kind komt onbeschreven ter wereld, zonder noemenswaardige
erfelijke bagage. Opgedane ervaringen bepalend voor de verdere levensloop. Pleitte voor strikte
opvoeding die zou leiden tot zelf discipline
Rousseau geloofde in aangeboren natuurlijke goedheid. Het kind is een actief en onderzoekend
wezen. Pleitte voor weinig correctie en positieve stimulans.
Meten is weten
Operationaliseren = de eigenschap zodanig vertalen/verkleinen dat er meetbare gegevens
aangekoppeld kunnen worden.
Betrouwbaar = de meting is ongeacht het tijdstip en de persoon die de meting verricht, steeds
hetzelfde resultaat.
Valide = meet het wat je wilt weten.
Observatie = het bekijken van gedrag, vooral vaak bij baby’s gebruikt.
Interviewen:
Openvragen – zo leid het kind het verhaal, het kan bij ieder kind een ander verhaal worden.
Gestructureerd – zit er meer structuur in de vragen, iedereen krijgt de zelfde vragen voor
geschoteld.
Vragenlijst – zelfde vragen, maar ook beperkte antwoorde mogelijkheden ( meerkeuze)
1
,Vaak zijn vragen stellen bij kinderen lastig, omdat jonge kinderen vaak sociaal gewenst gedrag
vertonen, omdat ze bang zijn fouten te maken. Ze hebben nog geen besef van een eigen mening
Soorten onderzoek
Dwarsdoorsnedeonderzoek = het gemakkelijkste te realiseren. Het is tijd- en kostenbesparend.
Één specifiek moment de meet resultaten van kinderen met verschillende leeftijden vergeleken.
Longitudinaal onderzoek = kostbaar, tijdrovend en veel praktische problemen. Een groep van
dezelfde leeftijdscategorie wordt op verschillende momenten getoetst.
Hoofdstuk 2
Nature vs. Nurture = de vraag in hoeverre gedrag, vaardigheden en persoonlijke eigenschappen door
aanleg of omgevingsfactoren worden bepaald.
Freuds es, ich en uber-ich
Es = vroegste aspect van persoonlijkheid, vat van impulsen wat bij geboorte de enige drijfveer is.
Ich= ook wel ego, tweede aspect van persoonlijkheid. Drift intomen en rekening houden met de
eisen van de omgeving
Uber ich = ook wel super ego, is het laatste aspect van persoonlijkheid. Morele standaard ook
wel innerlijke rechter
Ontwikkelingsfase van Freud/ psychoseksuele zones
1. Orale fase 0-1 jaar = is het es actief. Baby’s zuigen, sabbelen, bijten en kauwen. Behoeftes
worden bevredigd door spenen, borst en de moeder. Er kan fixatie ontstaan door het te
vroeg ontnemen van die behoeftes of frustratie door het te lang vasthouden aan.
2. Anale fase 1-3 jaar = kind krijgt hier controle over de sluitspieren. Ouders willen dat kind
zindelijk worden en het kind past zich aan. De ich komt hier aan bod (aanpassen aan eisen
omgeving)
3. Fallische fase 3-6 jaar = erogene zone is het genitale gebied. Peuters voelen zich sterk
aangetrokken tot het andere geslacht. Jongens krijgen last van castratieangst, papa is de
rivaal. Ook wel het oedipuscomplex genoemd. Meisjes hebben last van het elektra complex
4. Latentiefase 6-12 jaar = latent betekend ook wel onzichtbaar aanwezig. Kinderen zijn meer
bezig met hun ontwikkelingen om sociaal gebied
5. Genitale fase na 12 jaar = lichamelijke veranderingen komen aan bod. In deze fase wordt er
uiting gegeven aan seksuele verlangens.
Castratieangst = angst dat de penis wordt afgenomen
Oedipuscomplex = waarin een jongen zijn moeder begeert en vader als rivaal beschouwt
Elektracomplex = meisjes verwijten de moeder dat ze geen penis heeft en benijd de vader daarin.
Penisnijd = waarin meisjes jaloers zijn op de vader dat hij een penis heeft en zij niet.
2
, Piaget de grondlegger van het cognitieve ontwikkelingsmodel
Schema’s van Piaget = flexibele actie of gedachtenpatroon dat bedoeld is om vat te krijgen op een
ervaring.
Adaptie = de aanpassing aan de omgeving
Assimilatie = het proces waarin nieuwe ervaringen worden geïnterpreteerd op basis van de
bestaande schema’s. Om effectief te assimileren is het vaak noodzakelijk nieuwe ervaringen zodanig
te interpreteren dat het in het schema past.
Accommodatie = het proces waarin onder invloed van nieuwe ervaring onze schema’s worden
veranderd. Het schema wordt dusdanig aangepast dat de ervaring erin opgenomen kan worden.
Voorbeeld: Als de karbonade (nieuwe ervaring) niet in de pan (ons schema) past, “assimileren” we
door een stuk ervan af te snijden. Soms laten de we de karbonade “accommoderen” door een grotere
pan te pakken.
Bij kinderen: het verwijderen van een voorwerp in een fles. In eerste instantie zal het kind assimileren
door proberen de hand in de fles te stoppen, dit lukt niet. Het voorwerp komt zelf uit de fles als je het
omgekeerd. ‘Iets ergens uithalen’ wordt dankzij accommodatie uitgebreid met ‘omkeren’.
Assimilatie en accommodatie wisselen elkaar af. Het stelt een kind in staat om de wereld te begrijpen.
De leertheorie = leren is een relatief blijvende gedragsverandering als gevolg van opgedane
ervaringen.
Pavlov had een voorbeeld met honden en eten
Neutrale stimulus = term uit klassieke conditionering voor een prikkel die voorafgaand aan het
conditioneringsproces geen respons uitlokt.
Ongeconditioneerde stimulus = natuurlijke prikkel (eten)
Geconditioneerde stimulus = aanvankelijk neutrale stimulus die als gevolg van een proces in staat is
respons uit te lokken. (belletje)
Ongeconditioneerd respons = natuurlijke reactie is uitgelokt wordt door een natuurlijke prikkel.
(kwijlen bij ruiken van eten)
Geconditioneerd respons = reactie die uitgelokt wordt door een geconditioneerde stimulus (kwijlen
door de bel)
Operante conditionering = het leerproces waarbij het optreden van willekeurig gedrag (operant)
wordt bepaald door de consequentie van dat gedrag.
Belangrijkste leerprincipes
1. Gewenning – ook wel habituatie, een van de eenvoudigste vormen. Het afnemen of het
verdwijnen van een respons. Als de stimulus vaak wordt aangeboden raak je er aangewend
en neemt het respons af of verdwijnt.
2. Uitdoving – aangeleerd gedrag dat niet meer door beloning versterkt wordt zal uiteindelijk
verdwijnen.
3. Bekrachtiging – wanneer onwillekeurig gedrag gevolgd wordt door een aangename
constatering neemt de frequentie van dit gedrag toe.
3
Hoofdstuk 1.
Ontwikkeling = een reeks progressieve veranderingen die tot hogere niveaus ’s van differentiatie en
functioneren leiden
Differentiatie = van eenvoudig naar complex
Ontwikkelingspsychologie houdt zich met twee fundamentele kwesties bezig
Welke psychologische toestanden doorlopen individuen tijdens hun ontwikkeling
Welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de overgang van de enen naar de andere toestand.
Leeftijdsindeling
Baby 0-12 maanden – snelle groei en ontwikkeling, geheel afhankelijk van verzorgers.
Peuters 1-4 jaar – beweging en spraak komen aan bod, denkt en handelt zeer egocentrisch
Kleuters -4-6 jaar – sociale ontwikkeling neemt toe, veel fantasie
Schoolperiode 6-12 jaar – cognitieve ontwikkeling staat centraal, sociale contacten verbreden
zich.
Adolescentie (pubers, jongeren, jeugd) 12-18 jaar – lichamelijke veranderingen, puberteit, begin
seksuele belangstelling, identiteitsontwikkeling.
Locke en Rousseau
Locke’s tabula rasa- principe =elk kind komt onbeschreven ter wereld, zonder noemenswaardige
erfelijke bagage. Opgedane ervaringen bepalend voor de verdere levensloop. Pleitte voor strikte
opvoeding die zou leiden tot zelf discipline
Rousseau geloofde in aangeboren natuurlijke goedheid. Het kind is een actief en onderzoekend
wezen. Pleitte voor weinig correctie en positieve stimulans.
Meten is weten
Operationaliseren = de eigenschap zodanig vertalen/verkleinen dat er meetbare gegevens
aangekoppeld kunnen worden.
Betrouwbaar = de meting is ongeacht het tijdstip en de persoon die de meting verricht, steeds
hetzelfde resultaat.
Valide = meet het wat je wilt weten.
Observatie = het bekijken van gedrag, vooral vaak bij baby’s gebruikt.
Interviewen:
Openvragen – zo leid het kind het verhaal, het kan bij ieder kind een ander verhaal worden.
Gestructureerd – zit er meer structuur in de vragen, iedereen krijgt de zelfde vragen voor
geschoteld.
Vragenlijst – zelfde vragen, maar ook beperkte antwoorde mogelijkheden ( meerkeuze)
1
,Vaak zijn vragen stellen bij kinderen lastig, omdat jonge kinderen vaak sociaal gewenst gedrag
vertonen, omdat ze bang zijn fouten te maken. Ze hebben nog geen besef van een eigen mening
Soorten onderzoek
Dwarsdoorsnedeonderzoek = het gemakkelijkste te realiseren. Het is tijd- en kostenbesparend.
Één specifiek moment de meet resultaten van kinderen met verschillende leeftijden vergeleken.
Longitudinaal onderzoek = kostbaar, tijdrovend en veel praktische problemen. Een groep van
dezelfde leeftijdscategorie wordt op verschillende momenten getoetst.
Hoofdstuk 2
Nature vs. Nurture = de vraag in hoeverre gedrag, vaardigheden en persoonlijke eigenschappen door
aanleg of omgevingsfactoren worden bepaald.
Freuds es, ich en uber-ich
Es = vroegste aspect van persoonlijkheid, vat van impulsen wat bij geboorte de enige drijfveer is.
Ich= ook wel ego, tweede aspect van persoonlijkheid. Drift intomen en rekening houden met de
eisen van de omgeving
Uber ich = ook wel super ego, is het laatste aspect van persoonlijkheid. Morele standaard ook
wel innerlijke rechter
Ontwikkelingsfase van Freud/ psychoseksuele zones
1. Orale fase 0-1 jaar = is het es actief. Baby’s zuigen, sabbelen, bijten en kauwen. Behoeftes
worden bevredigd door spenen, borst en de moeder. Er kan fixatie ontstaan door het te
vroeg ontnemen van die behoeftes of frustratie door het te lang vasthouden aan.
2. Anale fase 1-3 jaar = kind krijgt hier controle over de sluitspieren. Ouders willen dat kind
zindelijk worden en het kind past zich aan. De ich komt hier aan bod (aanpassen aan eisen
omgeving)
3. Fallische fase 3-6 jaar = erogene zone is het genitale gebied. Peuters voelen zich sterk
aangetrokken tot het andere geslacht. Jongens krijgen last van castratieangst, papa is de
rivaal. Ook wel het oedipuscomplex genoemd. Meisjes hebben last van het elektra complex
4. Latentiefase 6-12 jaar = latent betekend ook wel onzichtbaar aanwezig. Kinderen zijn meer
bezig met hun ontwikkelingen om sociaal gebied
5. Genitale fase na 12 jaar = lichamelijke veranderingen komen aan bod. In deze fase wordt er
uiting gegeven aan seksuele verlangens.
Castratieangst = angst dat de penis wordt afgenomen
Oedipuscomplex = waarin een jongen zijn moeder begeert en vader als rivaal beschouwt
Elektracomplex = meisjes verwijten de moeder dat ze geen penis heeft en benijd de vader daarin.
Penisnijd = waarin meisjes jaloers zijn op de vader dat hij een penis heeft en zij niet.
2
, Piaget de grondlegger van het cognitieve ontwikkelingsmodel
Schema’s van Piaget = flexibele actie of gedachtenpatroon dat bedoeld is om vat te krijgen op een
ervaring.
Adaptie = de aanpassing aan de omgeving
Assimilatie = het proces waarin nieuwe ervaringen worden geïnterpreteerd op basis van de
bestaande schema’s. Om effectief te assimileren is het vaak noodzakelijk nieuwe ervaringen zodanig
te interpreteren dat het in het schema past.
Accommodatie = het proces waarin onder invloed van nieuwe ervaring onze schema’s worden
veranderd. Het schema wordt dusdanig aangepast dat de ervaring erin opgenomen kan worden.
Voorbeeld: Als de karbonade (nieuwe ervaring) niet in de pan (ons schema) past, “assimileren” we
door een stuk ervan af te snijden. Soms laten de we de karbonade “accommoderen” door een grotere
pan te pakken.
Bij kinderen: het verwijderen van een voorwerp in een fles. In eerste instantie zal het kind assimileren
door proberen de hand in de fles te stoppen, dit lukt niet. Het voorwerp komt zelf uit de fles als je het
omgekeerd. ‘Iets ergens uithalen’ wordt dankzij accommodatie uitgebreid met ‘omkeren’.
Assimilatie en accommodatie wisselen elkaar af. Het stelt een kind in staat om de wereld te begrijpen.
De leertheorie = leren is een relatief blijvende gedragsverandering als gevolg van opgedane
ervaringen.
Pavlov had een voorbeeld met honden en eten
Neutrale stimulus = term uit klassieke conditionering voor een prikkel die voorafgaand aan het
conditioneringsproces geen respons uitlokt.
Ongeconditioneerde stimulus = natuurlijke prikkel (eten)
Geconditioneerde stimulus = aanvankelijk neutrale stimulus die als gevolg van een proces in staat is
respons uit te lokken. (belletje)
Ongeconditioneerd respons = natuurlijke reactie is uitgelokt wordt door een natuurlijke prikkel.
(kwijlen bij ruiken van eten)
Geconditioneerd respons = reactie die uitgelokt wordt door een geconditioneerde stimulus (kwijlen
door de bel)
Operante conditionering = het leerproces waarbij het optreden van willekeurig gedrag (operant)
wordt bepaald door de consequentie van dat gedrag.
Belangrijkste leerprincipes
1. Gewenning – ook wel habituatie, een van de eenvoudigste vormen. Het afnemen of het
verdwijnen van een respons. Als de stimulus vaak wordt aangeboden raak je er aangewend
en neemt het respons af of verdwijnt.
2. Uitdoving – aangeleerd gedrag dat niet meer door beloning versterkt wordt zal uiteindelijk
verdwijnen.
3. Bekrachtiging – wanneer onwillekeurig gedrag gevolgd wordt door een aangename
constatering neemt de frequentie van dit gedrag toe.
3