Hoofdstuk 1
Middelen, behoeften en schaarste
➔ Indien de behoefte groter zijn dan de middelen ontstaat er schaarste (dit heeft niets
te maken met zeldzaamheid)
Budget
➔ Stel iemand krijgt 20 euro zakgeld en verdient 30 euro, dan is het budget voor de
week 50 euro
➔ Stel je besteed je geld aan bier (2 euro) en Aa
benzine (1 euro) → Hoeveel kan je dan kopen? nta
2 Geen
l5 budget
➔ Tekenen van een budgetlijn → bie
Houvoor
➔ Budget hoeft niet per se geld te zijn maar kan rtje
d
s geld Aant
bijvoorbeeld ook het middel tijd zijn 5
over 0 al
➔ Hierbij hoort de budgetvergelijking: liter
benzi
➔ (aantal goed 1 x prijs goed 1) + (aantal goed 1 x prijs
ne
goed 1)
Speltheorie
➔ Veel situaties in de economie lijken op een spel en de theorie die kijkt naar het
evenwicht noemen we speltheorie
➔ In een speltheorie heb je vaak 2 of meer spelers die keuzes moeten maken. Bij
iedere actie hoort een opbrengst en dit kun je weergeven in een opbrengstenmatrix
➔ Kenmerken van een opbrengstenmatrix zijn:
◆ Het Nash-evenwicht is suboptimaal. Er is pareotverbetering mogelijk
◆ Beide spelers hebben een dominante strategie
Pareto-verbetering
➔ Hierbij komen ze terecht in een evenwicht dat slecht is voor beide
→ Er is dus pareto-verbetering mogelijk
➔ Pareto-verbetering is als er minimaal 1 speler op vooruit gaat en niemand er op
achteruit gaat
Herhaald spelen
➔ Bij herhaling weten de spelers van elkaar wat ze in het verleden hebben gedaan
◆ Ronde 1 → Ik houd me aan de afspraak
◆ Ronde 2 → Als mijn tegenstander zich aan de afspraak gehouden
heeft, doe ik dat in ronde 2 ook, anders houd ik me niet meer
aan de afspraak
➔ Deze strategie heet de vergeldingsstrategie (Tit-for-tat)
➔ Beide spelers zullen de afspraak alleen schenden als het spel oneindig herhaald
wordt.
Collectieve goederen
➔ Kenmerken van een collectief goed zijn:
◆ Het is onmogelijk mensen uit te sluiten
, ◆ Consumptie van de een gaat niet ten koste van de van de ander
➔ Voorbeelden zijn: dijken, wegen, stoplichten
➔ Collectieve goederen leveren over het algemeen positieve externe effecten op
➔ Bij collectieve goederen heb je ook te maken met een gevangenenprobleem
➔ Doordat iedereen naar zijn individuele belang kijkt, wil niemand betalen voor
collectieve goederen. Het lokt dus meeliftersgedrag mee
➔ Hierdoor moet de overheid deze goederen realiseren. Overheid betaalt uit belasting
Hoofdstuk 2
Grootheden
➔ Voorraad grootheid = omvang wordt gedurende periode gevormd en waarvan de
waarde op een bepaald tijdstip wordt gemeten (bijv. spaargeld)
➔ Stroomgrootheid = omvang wordt gedurende periode gevormd en waarvan de
waarde over die periode wordt gemeten. De waarde verandert ook door de tijd heen
(bijv. rente, winst)
Lorenzcurve
➔ Doel = Inzicht geven in de verdeling van het inkomen. Het is een weergave van de
inkomens over de inkomensontvangers
➔ Stappenplan:
◆ Zet alle inkomens van hoog naar laag
◆ Verdeel alle inkomensontvangers in een aantal even grote groepen
◆ Bereken het totale inkomen per groep
◆ Druk het inkomen per groep uit in procenten van het nationaal inkomen
◆ Bereken de cumulatieve percentages
◆ Maak de lorenzcurve
➔ Als de inkomensverschillen groter worden noemen we dat denivelleren
➔ Als de inkomensverschillen kleiner worden noemen we dat nivelleren
Ruilen over tijd
➔ Wie spaart stelt consumptie uit en wie leent vervroegt consumptie
➔ Bij ruilen over tijd is er altijd sprake van een verschuiving van de consumptie in de
tijd
➔ Je beschrijft altijd in je antwoord op toetsen iets met nu en later in combinatie met
consumptie
Menselijk kapitaal
➔ Productiefactor arbeid → menselijk kapitaal
➔ Scholing verhoogt arbeidsproductiviteit → Verhoogt je looninkomen
➔ Door opleiden stel je het moment dat je voor het eerst loon ontvangt uit, maar hier
krijg je later wel meer voor terug
➔ Door te investeren in menselijk kapitaal zorgt ervoor dat je een hogere
verdiencapaciteit verkrijgt
Middelen, behoeften en schaarste
➔ Indien de behoefte groter zijn dan de middelen ontstaat er schaarste (dit heeft niets
te maken met zeldzaamheid)
Budget
➔ Stel iemand krijgt 20 euro zakgeld en verdient 30 euro, dan is het budget voor de
week 50 euro
➔ Stel je besteed je geld aan bier (2 euro) en Aa
benzine (1 euro) → Hoeveel kan je dan kopen? nta
2 Geen
l5 budget
➔ Tekenen van een budgetlijn → bie
Houvoor
➔ Budget hoeft niet per se geld te zijn maar kan rtje
d
s geld Aant
bijvoorbeeld ook het middel tijd zijn 5
over 0 al
➔ Hierbij hoort de budgetvergelijking: liter
benzi
➔ (aantal goed 1 x prijs goed 1) + (aantal goed 1 x prijs
ne
goed 1)
Speltheorie
➔ Veel situaties in de economie lijken op een spel en de theorie die kijkt naar het
evenwicht noemen we speltheorie
➔ In een speltheorie heb je vaak 2 of meer spelers die keuzes moeten maken. Bij
iedere actie hoort een opbrengst en dit kun je weergeven in een opbrengstenmatrix
➔ Kenmerken van een opbrengstenmatrix zijn:
◆ Het Nash-evenwicht is suboptimaal. Er is pareotverbetering mogelijk
◆ Beide spelers hebben een dominante strategie
Pareto-verbetering
➔ Hierbij komen ze terecht in een evenwicht dat slecht is voor beide
→ Er is dus pareto-verbetering mogelijk
➔ Pareto-verbetering is als er minimaal 1 speler op vooruit gaat en niemand er op
achteruit gaat
Herhaald spelen
➔ Bij herhaling weten de spelers van elkaar wat ze in het verleden hebben gedaan
◆ Ronde 1 → Ik houd me aan de afspraak
◆ Ronde 2 → Als mijn tegenstander zich aan de afspraak gehouden
heeft, doe ik dat in ronde 2 ook, anders houd ik me niet meer
aan de afspraak
➔ Deze strategie heet de vergeldingsstrategie (Tit-for-tat)
➔ Beide spelers zullen de afspraak alleen schenden als het spel oneindig herhaald
wordt.
Collectieve goederen
➔ Kenmerken van een collectief goed zijn:
◆ Het is onmogelijk mensen uit te sluiten
, ◆ Consumptie van de een gaat niet ten koste van de van de ander
➔ Voorbeelden zijn: dijken, wegen, stoplichten
➔ Collectieve goederen leveren over het algemeen positieve externe effecten op
➔ Bij collectieve goederen heb je ook te maken met een gevangenenprobleem
➔ Doordat iedereen naar zijn individuele belang kijkt, wil niemand betalen voor
collectieve goederen. Het lokt dus meeliftersgedrag mee
➔ Hierdoor moet de overheid deze goederen realiseren. Overheid betaalt uit belasting
Hoofdstuk 2
Grootheden
➔ Voorraad grootheid = omvang wordt gedurende periode gevormd en waarvan de
waarde op een bepaald tijdstip wordt gemeten (bijv. spaargeld)
➔ Stroomgrootheid = omvang wordt gedurende periode gevormd en waarvan de
waarde over die periode wordt gemeten. De waarde verandert ook door de tijd heen
(bijv. rente, winst)
Lorenzcurve
➔ Doel = Inzicht geven in de verdeling van het inkomen. Het is een weergave van de
inkomens over de inkomensontvangers
➔ Stappenplan:
◆ Zet alle inkomens van hoog naar laag
◆ Verdeel alle inkomensontvangers in een aantal even grote groepen
◆ Bereken het totale inkomen per groep
◆ Druk het inkomen per groep uit in procenten van het nationaal inkomen
◆ Bereken de cumulatieve percentages
◆ Maak de lorenzcurve
➔ Als de inkomensverschillen groter worden noemen we dat denivelleren
➔ Als de inkomensverschillen kleiner worden noemen we dat nivelleren
Ruilen over tijd
➔ Wie spaart stelt consumptie uit en wie leent vervroegt consumptie
➔ Bij ruilen over tijd is er altijd sprake van een verschuiving van de consumptie in de
tijd
➔ Je beschrijft altijd in je antwoord op toetsen iets met nu en later in combinatie met
consumptie
Menselijk kapitaal
➔ Productiefactor arbeid → menselijk kapitaal
➔ Scholing verhoogt arbeidsproductiviteit → Verhoogt je looninkomen
➔ Door opleiden stel je het moment dat je voor het eerst loon ontvangt uit, maar hier
krijg je later wel meer voor terug
➔ Door te investeren in menselijk kapitaal zorgt ervoor dat je een hogere
verdiencapaciteit verkrijgt