Hoofdstuk 1 Mobiliteit
———————————————————————————————————————————
De vervoerssector
Vervoer is heel belangrijk in de economie:
1. Aanleg van infrastructuur (wegen)
2. Productie van vervoermiddelen (auto’s)
3. Productie van brandstof als energiebron voor de vervoermiddelen
4. Productie van ruwe grondstoffen (ijzererts)
5. Productie van aanvullende goederen en diensten (tankstations
———————————————————————————————————————————
Behoefte en keuzes
Economen bestuderen hoe mensen in hun behoeftes voorzien
—> bv voldoende eten, een huis, onderwijs, vakantie etc.
Hoe komen mensen met hun behoeften in overstemming met de middelen die ze hebben?
1. Hoe hoog zijn de kosten (waarde van alle offers die gemaakt moeten worden)
2. Welke alternatieven zijn er voor een keuze?
3. Hoe hoog zijn de opofferingskosten van de keuze die de mensen hebben gemaakt?
———————————————————————————————————————————
Schaarste
= de beschikbare middelen zijn onvoldoende om alle menselijke behoeften te bevredigen,
waardoor er altijd een keuze moet worden gemaakt uit verschillende mogelijkheden.
Een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden gedaan om het product te
maken.
Vrije goederen = goederen waar geen schaarstemiddelen voor worden geofferd
—> bv de lucht die we ademen
Alternatief aanwendbaar = de middelen (producten, geld of tijd) kunnen voor verschillende zaken
gebruikt worden
———————————————————————————————————————————
Ruil
Vroeger waren mensen zelfvoorzienend
—> efficiënter door arbeidsdeling ( = arbeidsproces te verdelen in afzonderlijke taken)
Verschillende beroepen zijn ontstaan door arbeidsdeling en specialisatie
Directe ruil (ruil in natura) = ruil waarbij goederen zonder tussenkomst van geld rechtstreeks
geruild worden tegen goederen
—> hoge transactiekosten door zoektijd naar partner en onderhandeling van de prijs
Indirecte ruil = goederen worden geruild tegen geld.
Verschillende functies geld:
- ruilmiddel (je kunt met geld betalen)
- rekenmiddel (je kunt met geld de waarde van goederen en diensten vaststellen)
- spaarmiddel (je kunt geld bewaren)
, ———————————————————————————————————————————
Formele economie
= gedeelte van de economie waar de ruiltransacties worden geregistreerd
(witte circuit)
—> bestaat uit de marktsector en de niet-marktsector
Marktsector: producten worden aangeboden en gevraagd en komt de prijs tot stand door vraag
en aanbod
Niet-marktsector: activiteiten van de overheid en de non-profitsector zoals onderwijs en
ziekenhuizen
———————————————————————————————————————————
Informele economie
= gedeelte van de economie dat niet is geregistreerd, ofwel omdat er geen geld aan te pas komen
(grijze circuit), ofwel omdat de geldstromen worden verzwegen voor de belastingdienst (zwarte
circuit)
Voorbeelden grijze circuit:
- huishoudelijke arbeid
- vrijwilligerswerk
- doe-het-zelf-arbeid
- directe ruil
———————————————————————————————————————————
De vervoerssector
Vervoer is heel belangrijk in de economie:
1. Aanleg van infrastructuur (wegen)
2. Productie van vervoermiddelen (auto’s)
3. Productie van brandstof als energiebron voor de vervoermiddelen
4. Productie van ruwe grondstoffen (ijzererts)
5. Productie van aanvullende goederen en diensten (tankstations
———————————————————————————————————————————
Behoefte en keuzes
Economen bestuderen hoe mensen in hun behoeftes voorzien
—> bv voldoende eten, een huis, onderwijs, vakantie etc.
Hoe komen mensen met hun behoeften in overstemming met de middelen die ze hebben?
1. Hoe hoog zijn de kosten (waarde van alle offers die gemaakt moeten worden)
2. Welke alternatieven zijn er voor een keuze?
3. Hoe hoog zijn de opofferingskosten van de keuze die de mensen hebben gemaakt?
———————————————————————————————————————————
Schaarste
= de beschikbare middelen zijn onvoldoende om alle menselijke behoeften te bevredigen,
waardoor er altijd een keuze moet worden gemaakt uit verschillende mogelijkheden.
Een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden gedaan om het product te
maken.
Vrije goederen = goederen waar geen schaarstemiddelen voor worden geofferd
—> bv de lucht die we ademen
Alternatief aanwendbaar = de middelen (producten, geld of tijd) kunnen voor verschillende zaken
gebruikt worden
———————————————————————————————————————————
Ruil
Vroeger waren mensen zelfvoorzienend
—> efficiënter door arbeidsdeling ( = arbeidsproces te verdelen in afzonderlijke taken)
Verschillende beroepen zijn ontstaan door arbeidsdeling en specialisatie
Directe ruil (ruil in natura) = ruil waarbij goederen zonder tussenkomst van geld rechtstreeks
geruild worden tegen goederen
—> hoge transactiekosten door zoektijd naar partner en onderhandeling van de prijs
Indirecte ruil = goederen worden geruild tegen geld.
Verschillende functies geld:
- ruilmiddel (je kunt met geld betalen)
- rekenmiddel (je kunt met geld de waarde van goederen en diensten vaststellen)
- spaarmiddel (je kunt geld bewaren)
, ———————————————————————————————————————————
Formele economie
= gedeelte van de economie waar de ruiltransacties worden geregistreerd
(witte circuit)
—> bestaat uit de marktsector en de niet-marktsector
Marktsector: producten worden aangeboden en gevraagd en komt de prijs tot stand door vraag
en aanbod
Niet-marktsector: activiteiten van de overheid en de non-profitsector zoals onderwijs en
ziekenhuizen
———————————————————————————————————————————
Informele economie
= gedeelte van de economie dat niet is geregistreerd, ofwel omdat er geen geld aan te pas komen
(grijze circuit), ofwel omdat de geldstromen worden verzwegen voor de belastingdienst (zwarte
circuit)
Voorbeelden grijze circuit:
- huishoudelijke arbeid
- vrijwilligerswerk
- doe-het-zelf-arbeid
- directe ruil