Thema 5
cel (spiercel) → weefsel (spierweefsel) → orgaan (maag) → stelsel (spierstelsel) → organisme (mens)
cel (spiercel) → celorganel (mitochondriën) → molecule (suiker) → atoom (koolstof) → kerndeeltje (proton)
1. een cel onder de microscoop
ééncellige organismen: 1 cel heeft alle functies
→ gisten, bacterie
meercellige organismen: meerdere celtypen die verschillen in functie, uiterlijk en levensduur
→ zenuwcel, rode bloedcel
RBC zenuwcel
uiterlijk rond langwerpig met uitlopers
functie zuurstofgas-transport prikkelgeleiding
levensduur enkele weken levenslang
weefsel
→ hoger ontwikkelde organismen (= mens)
- verschillende celtypen
- gespecialiseerd om een welbepaalde functie uit te oefenen
- gegroepeerd in weefsels
SPIERWEEFSEL
langwerpige cellen met eiwitten die in elkaar schuiven
→ samentrekken van spieren
ZENUWWEEFSEL
cellen met lange uitlopers die met elkaar verbonden zijn
→ zenuwgeleiding
BLOEDWEEFSEL
rode bloedcellen met eiwit hemoglobine
→ zuurstofgas transport
minder zuurstofgas in de lucht
→ lichaam maakt extra rode bloedcellen
- verbeterd zuurstofgastransport naar de weefsels
- meer energie
- prestaties verbeteren
, hoe groot is een cel?
zaadcel: 4 μm eicel: 0,1 mm
onbevrucht struisvogelei: 10 à 20 cm
plantencel vs dierencel
2 soorten microscopen:
- lichtmicroscoop: resolutie van ongeveer 0,2 μm
planten- en dierlijke cellen: 10 μm - 200 μm
bacteriën: 1 μm - 10 μm
- elektronenmicroscoop: resolutie van 0,2 nm
→ transmissie-elektronenmicroscoop (TEM)
→ rasterelektronenmicroscoop (REM)
DIERLIJKE CEL
celmembraan = soepel en vervormbaar vliesje rond cel
BOUW:
- dubbele laag vetmoleculen (lipiden) (vloeibare structuur)
- drijvende eiwitmoleculen:
→ receptoren voor bepaalde stoffen (hormonen)
→ transport van voedingsstoffen, water en afvalstoffen in en uit de cel
cel (spiercel) → weefsel (spierweefsel) → orgaan (maag) → stelsel (spierstelsel) → organisme (mens)
cel (spiercel) → celorganel (mitochondriën) → molecule (suiker) → atoom (koolstof) → kerndeeltje (proton)
1. een cel onder de microscoop
ééncellige organismen: 1 cel heeft alle functies
→ gisten, bacterie
meercellige organismen: meerdere celtypen die verschillen in functie, uiterlijk en levensduur
→ zenuwcel, rode bloedcel
RBC zenuwcel
uiterlijk rond langwerpig met uitlopers
functie zuurstofgas-transport prikkelgeleiding
levensduur enkele weken levenslang
weefsel
→ hoger ontwikkelde organismen (= mens)
- verschillende celtypen
- gespecialiseerd om een welbepaalde functie uit te oefenen
- gegroepeerd in weefsels
SPIERWEEFSEL
langwerpige cellen met eiwitten die in elkaar schuiven
→ samentrekken van spieren
ZENUWWEEFSEL
cellen met lange uitlopers die met elkaar verbonden zijn
→ zenuwgeleiding
BLOEDWEEFSEL
rode bloedcellen met eiwit hemoglobine
→ zuurstofgas transport
minder zuurstofgas in de lucht
→ lichaam maakt extra rode bloedcellen
- verbeterd zuurstofgastransport naar de weefsels
- meer energie
- prestaties verbeteren
, hoe groot is een cel?
zaadcel: 4 μm eicel: 0,1 mm
onbevrucht struisvogelei: 10 à 20 cm
plantencel vs dierencel
2 soorten microscopen:
- lichtmicroscoop: resolutie van ongeveer 0,2 μm
planten- en dierlijke cellen: 10 μm - 200 μm
bacteriën: 1 μm - 10 μm
- elektronenmicroscoop: resolutie van 0,2 nm
→ transmissie-elektronenmicroscoop (TEM)
→ rasterelektronenmicroscoop (REM)
DIERLIJKE CEL
celmembraan = soepel en vervormbaar vliesje rond cel
BOUW:
- dubbele laag vetmoleculen (lipiden) (vloeibare structuur)
- drijvende eiwitmoleculen:
→ receptoren voor bepaalde stoffen (hormonen)
→ transport van voedingsstoffen, water en afvalstoffen in en uit de cel