Samenvatting Onderzoekspracticum 1 (boek + colleges)

Onderzoekspracticum 1 Samenvatting

College 1
Part 1 Chapter 1 – Research in the Behavioral Sciences
Er zijn twee onderzoeksoorten:
1. Basic research voor het vergroten van kennis.
2. Applied research voor het vinden van oplossingen.
 Sommige onderzoekers spreken van een derde onderzoeksoort, namelijk
evaluation research/program evaluation om de effecten van interventies op gedrag
te begrijpen.
Wetenschappelijk onderzoek kan drie doelen hebben:
1. Beschrijven van gedrag, gedachten of emoties.
2. Voorspellen van gedrag.
3. Verklaren van gedrag.
 Verklaren wordt gezien als het belangrijkste doel omdat wetenschappers een
fenomeen pas kunnen begrijpen als ze deze kunnen verklaren.
Een wetenschappelijke methode heeft drie criteria:
1. Empirisme. Het gebruik van observatie om conclusies te trekken.
2. Verificatie. Onderzoeksresultaten moeten geobserveerd, gerepliceerd en geverifieerd
kunnen worden door andere onderzoekers.
3. Oplosbare problemen. De wetenschap houdt zich alleen bezig met oplosbare
problemen.

Een theorie bestaat uit proporties die de relatie tussen concepten proberen uit te leggen.
- Een model beschrijft hoe concepten gerelateerd zijn aan elkaar.
 Een theorie beschrijft hoe en waarom concepten gerelateerd zijn aan elkaar.
- Een goede theorie voldoet aan vijf eisen:
I. Het beschrijven van causale relaties.
II. Duidelijk, eenvoudig, logisch en consistent.
III. Een aantal concepten gebruiken om een verschijnsel te beschrijven.
IV. Het genereren van toetsbare hypotheses om de theorie te kunnen toetsen.
V. Het oplossen van een bestaande theoretische vraag.
- Strategy of strong inference; als twee theorieën tegenstrijdig zijn, is de ene juist en de
andere automatisch onjuist.
Wetenschappers bedenken hypothesen voordat ze data verzamelen.
- Een hypothese wordt afgeleid door middel van deductie; van een algemeen voorstel
(de theorie) wordt een specifiek voorstel (de hypothese) afgeleid.
 Als een hypothese bewezen is, betekent dit niet gelijk dat de theorie ook waar is.
- Er zijn vier onderzoeksmethoden om hypothesen te testen:
I. Beschrijvend onderzoek waarbij de gedragingen, gedachten en gevoelens van
een groep individuen wordt beschreven.
- Het vormt vaak de basis voor alle andere onderzoeksmethoden.
II. Relationeel onderzoek waarbij de relatie tussen variabelen wordt bestudeerd.
- Deze onderzoeksmethode is bedoeld om te voorspellen.
III. Experimenteel onderzoek waarbij een variabele gemanipuleerd wordt om te
bekijken of dit veranderingen in gedrag veroorzaakt.
- Experimenteel onderzoek is bedoeld om te verklaren.
IV. Quasi-experimenteel onderzoek waarbij de effecten van een variabele, die op
natuurlijke wijze voorkomt, onderzocht wordt.
- Het lijkt op experimenteel onderzoek, alleen kan de variabele niet
gemanipuleerd worden.

, College 2
Part 1 Chapter 4 – Approaches to Psychological Measurement
Er zijn vier verschillende manieren van onderzoek doen:
1. Observationele methoden waarbij onderzoekers drie keuzes moeten maken:
I. Naturalistische of kunstmatige observatie?
- Bij participant observatie doet de onderzoeker mee met de deelnemers.
II. Gemaskerde of ongemaskerde observatie?
- In plaats van gemaskerde observatie kan er indirecte observatie of
observatie door bekenden uitgevoerd worden.
- Bij een ongemaskerde observatie bestaat de kans op reactiviteit; het
anders gedragen van proefpersonen omdat zij weten dat zij geobserveerd
worden.
III. Een verhaal, checklist, tijdsmeting of beoordelingsschaal als notatie?
- Een verhaal is een volledige beschrijving van het gedrag van een
proefpersoon.
- Bij een checklist zijn er specifieke gedragingen beschreven, de
onderzoeker vult in of deze gedragingen zijn voorgekomen bij een
proefpersoon.
- Bij tijdsmetingen wordt de tijd tussen twee gedragingen (latency)
gemeten.
- Bij beoordelingsschalen kan de kwaliteit en de intensiteit van een
gedraging bestudeerd worden.
2. Psychofysiologische/neurowetenschappelijke metingen die in vijf categorieën
onderverdeeld worden:
I. Metingen van neurale elektrische activiteit met bijvoorbeeld een EEG. Met een
EEG worden hersengolven gemeten door middel van elektroden die op de
schedel bevestigd worden. Hiermee kan de elektrische activiteit van de
hersenen geanalyseerd worden.
II. Neuroimaging waarmee onderzoekers kunnen zien hoe de hersenen in elkaar
zitten en wat voor activiteit zich in de hersenen voordoet.
III. Activiteit van het autonome zenuwstelsel waarbij dingen als de hartslag,
bloeddruk of de lichaamstemperatuur gemeten worden.
IV. Bloed en speeksel waarbij fysiologische processen gemeten worden door bloed
en speeksel te analyseren.
V. Uiterlijke responsen waarbij lichamelijke reacties die met het blote oog te zien
zijn gemeten worden met een speciaal meetinstrument.
3. Als directe observatie niet mogelijk is of wanneer emoties of gedachten gemeten
moeten worden, wordt er gebruik gemaakt van zelfrapportage waarbij vragenlijsten of
interviews gebruikt kunnen worden.
4. Archiefmateriaal om bestaande data te analyseren.
- Een nadeel hiervan is dat de onderzoeker tevreden moet zijn met de informatie
die beschikbaar is.

Part 1 Chapter 10 – Ethical Issues in Behavioral Research
Gedragsonderzoekers hebben twee soorten verplichtingen:
1. Het leveren van informatie dat leidt tot het begrip van gedragsprocessen. Dit begrip
moet leiden tot verbetering van het welbevinden van mensen of dieren.
2. Het waarborgen van de rechten en het welbevinden van de menselijke en niet-
menselijke proefpersonen die zij onderzoeken.
 Ethische vraagstukken ontstaan als de twee verplichtingen met elkaar botsen.