Samenvatting Math4all inleiding statistiek --> veel uitleg & begripppen!

Samenvatting wis9
Week 1
Stof  https://www.math4all.nl/overzichten/keuzeonderwerpen/45

 Hoofdstuk 3.1 t/m 3.5

Stof 2  https://www.math4all.nl/overzichten/vwo-d-2020/33

 Hoofdstuk 1.4, 1.5 en 4.1 t/m 4.6

Doelen week 1:

Data verzamelen:

 Je kent de basisbegrippen: statistisch onderzoek, statistische variabele, populatie,
steekproef, aselect en representatief, steekproefomvang, valide en betrouwbaar

 Je kunt soorten data onderscheiden: kwalitatieve en kwantitatieve variabelen;
discrete en continue kwalitatieve variabelen;

 Je kunt enkele valkuilen in onderzoek herkennen.

Data weergeven

 Je kent de begrippen turven, frequentie, relatieve frequentie (proportie) en
cumulatieve frequentie, klassenbreedte en klassengrens;

 Je weet hoe je gegevens kunt ordenen in een tabel

 Je kunt een klassenindeling maken

 Je kunt verschillende soorten diagrammen tekenen en aflezen: staafdiagram,
histogram, cirkeldiagram, steelbladdiagram, lijndiagram, frequentiepolygoon,
cumulatieve frequentiepolygoon;

 Je kunt een keuze maken uit de genoemde diagrammen om je gegevens te
verwerken

Data analyseren: centrummaten

 Je kent de begrippen gemiddelde, mediaan en modus;

 Je kunt gegevens samenvatten met centrummaten en spreidingmaten;

 je kunt gegevens weergeven in een boxplot.

Populatie = verzameling elementen

Steekproef = beperkt aantal elementen van de populatie

Eisen aan een steekproef:

 Aselect  puur op toevalsbasis gekozen (maar kan dus wel iets onwaarschijnlijks uitkomen)
 Representatief  juiste verhouding van bepaalde groepen
 Voldoende groot om betrouwbaar te zijn
o Dined-database = database van verschillende populaties (man en vrouw)

, o Validiteit = meting levert de gegevens die eigenschappen correct weergeven
o Betrouwbaarheid = je zou de meting opnieuw kunnen doen en er zou hetzelfde uit moeten
komen
o Significantie = er zijn voldoende gegevens bekend om de conclusie met enig vertrouwen te
trekken
o Statistische variabele = dat wat je meet  eigenschappen die input zijn voor dit onderzoek
(bvb lengte en kleur).
o Continu = variabele kan tussenliggende waarde aannemen  tijd afstand gewicht  kan alle
waardes aannemen
o Discreet = eindig aantal verschillende waarden zoals uitkomsten bij worp doppelsteen  kan
niet alle tussenliggende waardes aannemen (bvb geen halve tomaten).

3.2 Dit

Kwantitatief = eigenschap wordt door getal weergegeven  jaarstippen, temperatuur, leeftijd 
stochastische variabele.  een top 10 is kwantitatief want er zijn getallen gebruikt

Kwalitatief = uitkomst is niet een getal maar een aanduiding, een kenmerk.  geslacht, plaatsnaam,
je favo eten, eens neutraal oneens, mavo havo vwo  je kan wel een volgorde aangeven  mag je
niet mee rekenen.

Soorten data:

 Nominaal (kwalitatief)  categorieën (denk bvb aan verkenner van een computer)
 Ordinaal (kwalitatief)  categorieën geordend op grootte.
 Interval (kwantitatief)  constante tussenruimtes, op en aftrekken toegestaan (bv temp)
 Ratio (kwantitatief)  interval plus absoluut nulpunt (dus niet negatief) (bv tijdsduur,
gewicht, energie)

Frequentie = hoe vaak een uitkomst is waargenomen

Klassengrenzen = De getallen die de bovengrens en de ondergrens van de klasse vertegenwoordigen

Klassenbreedte = Het verschil tussen de hoogste en de laagste waarde, waarvoor een klasse of
categorie is gedefinieerd.  stappen tussen verschillende metingen


heb je bij kwantitatieve variabelen veel verschillende waarnemingsgetallen, dan werk je met
een klassenindeling:

Belangrijkste soorten voor kwantitatieve variabelen:

• histogram: een staafdiagram waarbij horizontaal de variabele staat en verticaal de
frequenties; de staven staan tegen elkaar aan;

• frequentiepolygoon: een lijndiagram waarbij de middens van de staven in het histogram met
elkaar verbonden worden;

• cumulatieve frequentiepolygoon: een lijndiagram waarbij de cumulatieve frequentie is
uitgezet boven de rechtergrenzen van de klassen.