Samenvatting TBO (2e jaar)

TBO Samenvatting

Bijeenkomst 2
Je hebt 4 verschillende benamingen voor ons vak:
 Lichamelijke oefening
 Lichamelijke opvoeding
 Bewegingsonderwijs
 Sport

De Calo kiest voor de aanduidingen (= keuze van naam, maar niet willekeurig)
bewegingsonderwijs.
 belangrijkste argumenten
 Negatief argument: principiële afwijzing van de aanduiding lichamelijke opvoeding. Je
voed niet lichamen op maar kinderen die iets doen (Gordijn)
 Positief argument: in de gymles wordt er bewogen en de docent geeft onderwijs aan
de bewegende kinderen (Kernaanwijzing van gordijn)

Vermaatschappelijking van bewegingsonderwijs
 Eerst: vak gekenmerkt door ‘splendid isolation’
 Hierna gingen externe instanties ermee bemoeiden en kwamen er begrippen bij als
gezondheid, sociale cohesie, sportdeelname en waarden & normen.
Bewegingsonderwijs moest hier een positieve invloed op hebben. (=
vermaatschappelijking van bewegingsonderwijs)  is dit haalbaal?? Noodzaak tot
afgrenzen van taken en verantwoordelijkheden.

Spagaat van het vak ‘bewegingsonderwijs
 Enerzijds: zelfstandig vak met eigen doelstellingen en plaats in de school.
 Anderzijds: verander(en)de maatschappelijke positie
 Gevolg: spagaat van het vak
 Nodig: Heldere positiebepaling van het vak bewegingsonderwijs die kan helpen bij
het verkennen van mogelijkheden en grenzen van bewegingsonderwijs in het
maatschappelijke spanningsveld.

Bijeenkomst 3
Vakimmanente doelstellingen: vakgebonden/vakspecifiek (bijvoorbeeld beter leren
bewegen bij het bewegingsonderwijs)
Vaktranscendente doelstellingen: vakoverstijgend/vakoverschrijdend. (denk aan
ontspanning, omdat je niet zo lang zit)
Essentialisme = onhoudbaar, je kan niet vragen Wat IS bewegingsonderwijs. Je moet vragen
wat verstaan wij onder bewegingsonderwijs?

Kenmerken die bewegingsonderwijs tot bewegingsonderwijs maken?  we spreken van
‘constituerende kenmerken’.  ontbreekt één van de constituerende kenmerken, dan is
het niet meer zinvol om van ‘bewegingsonderwijs’ te spreken.
 Bewegingsonderwijs als pedagogische activiteit (onderwijs als onderdeel van de
opvoeding)
 Bewegingsonderwijs als beïnvloeding van bewegen

, Adaptief bewegingsonderwijs = onderwijs dat voldoet aan een drietal basisbehoeften van
leerlingen: relatie, competentie en autonomie. (Dit is onderwijs dat gedrag in
bewegingssituaties wil verrijken en daartoe afstemt op de mogelijkheden
van leerlingen en ook in toenemende mate op wat ze willen leren.)

Algemene doelstelling
 De deelname van leerlingen aan bewegingsonderwijsleersituaties zo (bege)leiden dat
hun bewegen wordt verrijkt:
- bege(leiden)
- Deelname aan B.O.L.S.
- bewegen verrijken De les 




Didactisch model, bewegingsonderwijs in drie fases:




Bijeenkomst 4
We gaan nu van ‘wat is bewegingsonderwijs’ naar ‘bewegen in het bewegingsonderwijs’
- relationeel mensbeeld
- lichaamsbewegingen en bewegingshandelingen
- Bewegingsonderwijs als het leren oplossen van bewegingsproblemen

Relationeel mensbeeld= een visie op de mens, en de werkelijkheid, waarbij we ervan
uitgaan dat de mens meet af aan en altijd onlosmakelijke verbonden is met de wereld.

De zinvolle betrokkenheid van de mens op de ander(en) en het andere (wereld) duidt
Gordijn aan met het begrip ‘dialoog’  een kind dat leert stuiteren met een bal, leert deze
(stuiterbare wereld) zó te bevragen, dat het gewenste antwoord, te weten stuiteren,
gegeven wordt.  als de les (de wereld) uitnodigt tot bewegen = oproepbaarheid.

Bewegend-in-de-wereld-zijn  de dialoog tussen de mens en de wereld (je bent namelijk
onlosmakelijk verbonden met de wereld. – bewegen is dus een ‘zijnswijze’