BIOLOGIE SAMENVATTING
SCHOOLEXAMEN 4
,INHOUDS-OPGAVE
Erfelijkheid 4a thema 4...............................................................................................................3
4.2. Fenotype, Genotype en epi genetica...................................................................................3
4.3. Genenparen.........................................................................................................................4
4.4. Mono hybride kruisingen.....................................................................................................5
4.5. Geslachtschromosomen.......................................................................................................6
4.6. Multipele allelen en letale factoren.....................................................................................7
4.7. Gekoppelde genen...............................................................................................................8
4.8. Moleculaire erfelijkheid.......................................................................................................8
4.9. Mutaties...............................................................................................................................9
Evolutie 4b thema 5..................................................................................................................10
5.1. De indeling van de levende natuur....................................................................................11
5.4 Evolutie................................................................................................................................14
5.5 Soorten veranderen............................................................................................................14
5.6 nieuwe soorten ontstaan....................................................................................................15
5.7 enkele onderzoeksmethoden.............................................................................................15
Ecologie 4b thema 7..................................................................................................................17
7.1 Standaard info.....................................................................................................................17
7.2 de organisatieniveaus van de ecologie...............................................................................17
7.3 Individuen............................................................................................................................18
7.4 populaties............................................................................................................................20
7.5 ecosystemen.......................................................................................................................21
7.6 piramides en stromen in ecosystemen...............................................................................22
7.7 veranderingen in ecosystemen...........................................................................................23
Bescherming en evenwicht 5b thema 7....................................................................................24
7.1 De huid en bescherming.....................................................................................................24
7.2 afweer.................................................................................................................................25
7.3 immuniteit...........................................................................................................................29
7.4 transplantatie en bloedtransfusie.......................................................................................31
2
, Erfelijkheid 4a thema 4
4.2. Fenotype, Genotype en epi genetica
Fenotype
Alle uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu horen bij het fenotype
= Dus hoe ziet iemand eruit
Genotype
Het totale pakket aan genen in een cel heet genotype
Genotype is de helft je vader en de andere helft je moeder
Het fenotype wordt voor een groot deel bepaald door het genotype, maar dat is niet de
enige factor. Een deel wordt ook bepaald door de milieufactoren die het fenotype
beïnvloeden zoals: licht, lucht, vochtigheid, temperatuur, voeding, opvoeding, ziekten en
verwondingen.
DNA
DNA is opgebouwd uit 4 verschillende bouwstenen. De volgorde van deze bouwstenen is de
code voor erfelijke informatie.
De 4 bouwstenen zijn A-C-G-T waarbij A altijd tegenover T en C altijd tegenover G
Het proces van je lichaam:
1. Het begint bij je DNA. Een deel uit DNA word gekopieerd en word mRNA (messenger)
2. Hierbij komen A’s tegenover T’s en C’s tegenover G’s
3. Bij het kopiëren veranderen de T’s in U’s (geen verschil alleen in letter)
4. Dan heb je nucleotiden die in je celkern zitten (soort hamertjes) die zorgen voor de
kopie (nieuwe papiertje)
5. Het mRNA verlaat de celkern via kernporiën naar de ribosomen. (eiwitfabriekjes)
6. De ribosoom leest de code
7. De mRNA wordt tRNA (transfer)
8. Het tRNA is dus in ribosoom en heeft een aminozuur aan zich gekoppeld.
9. Het tRNA gaat door maar laat zijn aminozuur achter.
10. De stukjes tRNA blijven binnekomen en laten steeds een aminozuur achter waardoor
er een keten ontstaan van aminozuren.
11. De keten aminozuren wordt opgevouwen tot een functioneel eiwit
12. (Het mRNA kan hergebruikt worden en door meerdere ribosomen gaan)
13. Het eiwit gaat vervolgens processen in je lichaam uitvoeren zoals zweet maken en je
celdeling.
DNA-sequentie is de volgorde van nucleotiden in een DNA- of RNA-macromolecuul bedoeld;
of de volgorde van aminozuren in een eiwit
de DNA-sequentie in een gen is dus bij het maken van nagels anders dan het vormen van
haar op je hoofd.
3
, Genexpressie
= Het tot een uiting komen van een gen.
Genen kunnen aan- en uitgezet worden. Veel genen worden dus alleen onder bepaalde
omstandigheden aangezet (tot uiting komen)
Cellen in je oog bijvoorbeeld staan de genen aan voor de vorming van je oogkleur maar de
vorming van hoofdhaar staat uit.
4.3. Genenparen
Chromosomen komen voor in paren
- 2 chromosomen van hetzelfde paar bevatten genen voor dezelfde erfelijke
eigenschappen
- Je genen komen dus ook voor in paren
- In je lichaamscellen ligt de info voor erfelijke eigenschap in een genenpaar
- In je geslachtscellen komen genen en chromosomen enkelvoudig voor
Bevruchting
- Bij bevruchting vormen de genen in een zaadcel en eicel weer genenparen
- En op dat moment ligt het genotype van de nakomeling vast
Allel/allelenpaar
- één van de genen in een genenpaar noemen we een allel
- En i.p.v. genenpaar zeggen we ook wel allelenpaar
Homozygoot
- Als 2 allelen hetzelfde zijn noemen we het homozygoot
Heterozygoot
- Als de 2 allelen verschillend zijn (bv bruin en blond haar)
Dominant
- Van de 2 allelen die je bezit komt er maar 1 tot uiting in het fenotype.
- Dit is het dominante allel
- Aangeduid met een hoofdletter
Recessief
- Het allel wat in het fenotype niet tot uiting komt als het andere allel dominant is.
- Dominant is sterker dan recessief
- Aangeduid met een kleine letter
4
SCHOOLEXAMEN 4
,INHOUDS-OPGAVE
Erfelijkheid 4a thema 4...............................................................................................................3
4.2. Fenotype, Genotype en epi genetica...................................................................................3
4.3. Genenparen.........................................................................................................................4
4.4. Mono hybride kruisingen.....................................................................................................5
4.5. Geslachtschromosomen.......................................................................................................6
4.6. Multipele allelen en letale factoren.....................................................................................7
4.7. Gekoppelde genen...............................................................................................................8
4.8. Moleculaire erfelijkheid.......................................................................................................8
4.9. Mutaties...............................................................................................................................9
Evolutie 4b thema 5..................................................................................................................10
5.1. De indeling van de levende natuur....................................................................................11
5.4 Evolutie................................................................................................................................14
5.5 Soorten veranderen............................................................................................................14
5.6 nieuwe soorten ontstaan....................................................................................................15
5.7 enkele onderzoeksmethoden.............................................................................................15
Ecologie 4b thema 7..................................................................................................................17
7.1 Standaard info.....................................................................................................................17
7.2 de organisatieniveaus van de ecologie...............................................................................17
7.3 Individuen............................................................................................................................18
7.4 populaties............................................................................................................................20
7.5 ecosystemen.......................................................................................................................21
7.6 piramides en stromen in ecosystemen...............................................................................22
7.7 veranderingen in ecosystemen...........................................................................................23
Bescherming en evenwicht 5b thema 7....................................................................................24
7.1 De huid en bescherming.....................................................................................................24
7.2 afweer.................................................................................................................................25
7.3 immuniteit...........................................................................................................................29
7.4 transplantatie en bloedtransfusie.......................................................................................31
2
, Erfelijkheid 4a thema 4
4.2. Fenotype, Genotype en epi genetica
Fenotype
Alle uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu horen bij het fenotype
= Dus hoe ziet iemand eruit
Genotype
Het totale pakket aan genen in een cel heet genotype
Genotype is de helft je vader en de andere helft je moeder
Het fenotype wordt voor een groot deel bepaald door het genotype, maar dat is niet de
enige factor. Een deel wordt ook bepaald door de milieufactoren die het fenotype
beïnvloeden zoals: licht, lucht, vochtigheid, temperatuur, voeding, opvoeding, ziekten en
verwondingen.
DNA
DNA is opgebouwd uit 4 verschillende bouwstenen. De volgorde van deze bouwstenen is de
code voor erfelijke informatie.
De 4 bouwstenen zijn A-C-G-T waarbij A altijd tegenover T en C altijd tegenover G
Het proces van je lichaam:
1. Het begint bij je DNA. Een deel uit DNA word gekopieerd en word mRNA (messenger)
2. Hierbij komen A’s tegenover T’s en C’s tegenover G’s
3. Bij het kopiëren veranderen de T’s in U’s (geen verschil alleen in letter)
4. Dan heb je nucleotiden die in je celkern zitten (soort hamertjes) die zorgen voor de
kopie (nieuwe papiertje)
5. Het mRNA verlaat de celkern via kernporiën naar de ribosomen. (eiwitfabriekjes)
6. De ribosoom leest de code
7. De mRNA wordt tRNA (transfer)
8. Het tRNA is dus in ribosoom en heeft een aminozuur aan zich gekoppeld.
9. Het tRNA gaat door maar laat zijn aminozuur achter.
10. De stukjes tRNA blijven binnekomen en laten steeds een aminozuur achter waardoor
er een keten ontstaan van aminozuren.
11. De keten aminozuren wordt opgevouwen tot een functioneel eiwit
12. (Het mRNA kan hergebruikt worden en door meerdere ribosomen gaan)
13. Het eiwit gaat vervolgens processen in je lichaam uitvoeren zoals zweet maken en je
celdeling.
DNA-sequentie is de volgorde van nucleotiden in een DNA- of RNA-macromolecuul bedoeld;
of de volgorde van aminozuren in een eiwit
de DNA-sequentie in een gen is dus bij het maken van nagels anders dan het vormen van
haar op je hoofd.
3
, Genexpressie
= Het tot een uiting komen van een gen.
Genen kunnen aan- en uitgezet worden. Veel genen worden dus alleen onder bepaalde
omstandigheden aangezet (tot uiting komen)
Cellen in je oog bijvoorbeeld staan de genen aan voor de vorming van je oogkleur maar de
vorming van hoofdhaar staat uit.
4.3. Genenparen
Chromosomen komen voor in paren
- 2 chromosomen van hetzelfde paar bevatten genen voor dezelfde erfelijke
eigenschappen
- Je genen komen dus ook voor in paren
- In je lichaamscellen ligt de info voor erfelijke eigenschap in een genenpaar
- In je geslachtscellen komen genen en chromosomen enkelvoudig voor
Bevruchting
- Bij bevruchting vormen de genen in een zaadcel en eicel weer genenparen
- En op dat moment ligt het genotype van de nakomeling vast
Allel/allelenpaar
- één van de genen in een genenpaar noemen we een allel
- En i.p.v. genenpaar zeggen we ook wel allelenpaar
Homozygoot
- Als 2 allelen hetzelfde zijn noemen we het homozygoot
Heterozygoot
- Als de 2 allelen verschillend zijn (bv bruin en blond haar)
Dominant
- Van de 2 allelen die je bezit komt er maar 1 tot uiting in het fenotype.
- Dit is het dominante allel
- Aangeduid met een hoofdletter
Recessief
- Het allel wat in het fenotype niet tot uiting komt als het andere allel dominant is.
- Dominant is sterker dan recessief
- Aangeduid met een kleine letter
4