1. Wat houdt het toetsingsverbod in?
Toetsingsverbod t.a.v. formele wetten
In art. 120 Grondwet wordt nadrukkelijk aangegeven dat een formele wet of verdrag niet getoetst
mag worden aan de Grondwet. Het idee hierachter is dat de Staten-Generaal en de regering de
Grondwet moeten handhaven, en hierdoor het laatste woord moeten hebben wanneer er sprake is
van strijd tussen de Grondwet en bepaalde (formele)wets- en verdragsbepalingen.
Uit het Harmonisatiewet-arrest is naar voren gekomen dat de rechter ook niet aan Het Statuut van
het Koninkrijk der Nederlanden of aan rechtsbeginselen mag toetsen.
Een uitzondering op het toetsingsverbod van formele wetten zijn art. 93 en 94 Grondwet, die de
rechter toetsingsrecht en toetsingsplicht geeft van formele wetten aan ‘’eenieder verbindende’’
bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Hierbuiten is de wet
onschendbaar.
Toetsing van lagere regelingen
Deze beperking van rechterlijke toetsing is niet van toepassing voor lagere regelingen. Een lagere
regeling die in strijd is met een hogere (dur ook de Grondwet) is onverbindend. Lagere regelingen
mogen volgens de Hoge Raad ook aan ongeschreven rechtsbeginselen worden getoetst.
2. Waaruit bestaat het recht van de Europese Unie en hoe werkt het door in de
nationale rechtsorde?
Primaire recht = de regels die in de verdragen zijn vastgelegd
Secundaire recht (art. 288 VWUE) = recht dat door de instellingen van de Europese Unie worden
gevormd op grond van de verdragen.
Geschiedenis
Na de Eerste en Tweede Wereldoorlog, zou economische samenwerking de kans op een nieuw
militair conflict verkleinen. Zo begon de Europese Unie, een groot samenwerkingsverband van
Europese Staten die een deel van hun bevoegdheden overdragen.
De EU is voortgekomen uit drie verdragen:
1. Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (1951)
De taken van de EGKS zijn in 2002 overgenomen door de EG, later de EU.
2. Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom,
1957)
3. Het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG, 1957)
Bij het Fusieverdrag (1965) kregen de drie gemeenschappen dezelfde instellingen, en in 1986 werd
met de Europese Akte de Europese samenwerking gerealiseerd. Er werdt een interne markt
opgericht zonder binnengrenzen (art. 26 lid 2 EU-Werkingsverdrag). In 1992 werd in het Verdrag van
Maastricht (VEU) de EU opgericht. Deze Unie berustte op drie pijlers:
1. De drie Europese gemeenschappen
2. Samenwerking op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
3. Samenwerking met betrekking tot justitie (strafzaken) en binnenlandse zaken