Economie
Hulleman HS10 t/m 12, 14 en 24
En
De Kam HS2 t/m 4, 6, 7 en 9
Hulleman
Hoofdstuk 10; structuur van de economie
Belangrijkste vragen van dit hoofdstuk + antwoorden:
Uit welke sectoren bestaat de aanbodzijde van de economie?
o Landbouw, industrie, bouw, handel, transport en communicatie, financiële en
zakelijke dienstverlening en de overheid.
Welke rol speelt technische ontwikkeling bij de groei op lange termijn?
o
Wat zijn de knelpunten in de langetermijngroei in de EU?
o Democratische ontwikkelingen, met name de groei van de potentiële
beroepsbevolking.
o Het menselijk kapitaal: de scholing, kennis en vaardigheden van de
beroepsbevolking.
o Ondernemerschap: de mate waarin ondernemers de ruimte krijgen om hun
producten op de markt te brengen
o Marktwerking: de mate waarin prijzen de werkelijke kosten weerspiegelen
o Ruimtelijke inrichting: de infrastructuur van wegen en bedrijfsterreinen
o Innovatie: de kennis op het gebied van producten en processen en op gebeid van de
organisatie en de marketing
o Duurzaamheid: het voortbestaan van de functies van de natuurlijke omgeving van
het economisch handelen
10.1 De zes sectoren van de Europese economie
Het statistisch bureau van de Europese Unie (Eurostat) deelt de productie in zes sectoren in.
1. Landbouw
2. Industrie
3. Bouw
4. Handel, tansport en communicatie
5. Financiële en zakelijke dienstverlening
6. Publieke dienstverlening
Door de ontwikkeling van een postindustriële samenleving (heeft een grote dienstverlening) is het
aandeel van de agrarische sector en industriële sector een klein percentage van het bbp. Dit komt de
grote dienstverleningen (ongeveer 80% van het bbp).
, % van het bbp
landbouw industrie
bouw handel, transport en communicatie
financiële en zakelijke dienstverlening publieke dienstverlening
2%
23% 17%
6%
28% 25%
De groei van de dienstverlening heeft een aantal oorzaken:
De behoefte van goederen stuit op fysieke grenzen.
o De welvaart is hoog, waardoor consumenten genoeg goederen hebben. Ze hebben
alleen nog een vervangingsvraag.
o Als de eerste levensbehoeften (voedsel, kleding, onderdak) zijn bevredigd, richt de
consument zich op het bevredigen van behoeften --> dienstverlenende sector.
Landen handelen veel met elkaar.
o Er is een verschuiving van productie naar lagelonenlanden.
o Veel industriële ondernemingen hebben de productie afgestoten of verplaatst (kop-
staartbedrijven). Ze ontwikkelen producten en doen de marketing ervan, het behoort
dus niet meer tot het Nederlands bbp.
Eurostat heeft ook een verdeling van ondernemingen naar het aantal werknemers. Die
indeling/classificatie is als volgt:
1. Micro-ondernemingen: 1 tot en met 9 werknemers
2. Kleine ondernemingen:` 10 tot en met 49 werknemers
3. Middelgrote ondernemingen: 50 tot en met 249 werknemers
4. Grote ondernemingen: vanaf 250 werknemers
De werkgelegenheid van de totale marktsector komt zeker niet alleen uit grote ondernemingen. Het
,Hulleman................................................................................................................................................1
Hoofdstuk 10; structuur van de economie.........................................................................................1
10.1 De zes sectoren van de Europese economie...........................................................................1
10.2 Fasen in de economische groei en innovatie..........................................................................4
10.3 Groeivermogen op lange termijn............................................................................................6
Hoofdstuk 11; bestedingen................................................................................................................8
11.1 Vraagzijde van de economie...................................................................................................9
11.2 Consumptie.............................................................................................................................9
11.3 Investeringen........................................................................................................................10
11.4 Overheidsbestedingen..........................................................................................................11
11.5 Export en Import...................................................................................................................11
Hoofdstuk 12: Inkomensverdeling....................................................................................................12
12.2 Het sociale systeem..............................................................................................................13
De Kam.................................................................................................................................................19
Uitleg veelgebruikte woorden..........................................................................................................19
Hoofdstuk 4......................................................................................................................................20
Hoofdstuk 6; De Begroting...............................................................................................................22
6.2 Overheidsprestaties meten en vergelijken.............................................................................22
6.3 Begrotingsstelsel.....................................................................................................................24
6.4 Begrotingsproces....................................................................................................................26
Hoofdstuk 7; Normen voor de overheidsfinanciën...........................................................................29
7.1 De noodzaak van normen.......................................................................................................29
7.2 Begrotingsregels Europese Unie.............................................................................................30
7.3 Normen voor het overheidssaldo...........................................................................................32
7.4 Normen voor de uitgaven.......................................................................................................34
7.5 Normen voor de inkomsten....................................................................................................34
7.6 Trendmatig begrotingsbeleid..................................................................................................35
Hoofdstuk 9; Gezondheidszorg.........................................................................................................39
9.1 Motieven voor overheidsingrijpen..........................................................................................39
9.2 Zorg: sector en uitgaven.........................................................................................................42
9.3 Stelsel en financiering.............................................................................................................43
9.4: Overheidsbeleid.....................................................................................................................43
9.5: Uitgavensbeheersing.............................................................................................................43
,grootste percentage komt van de kleine ondernemingen (ongeveer 50%).
De bron van alle welvaart is de arbeidsproductiviteit.
Arbeidsproductiviteit = bruto toegevoegde waarde (producten) – factorkosten per werkende.
10.2 Fasen in de economische groei en innovatie
10.2.1 groei van de productiefactoren
De economische groei op lange termijn van een land is afhankelijk van de groei van de
productiefactoren: arbeid, kapitaal en natuur. De productiefactoren kunnen groeien in:
Een kwantitatieve groei houdt in dat elk jaar ietsjes meer arbeid, kapitaal en natuur
beschikbaar komt.
o Arbeid groeit door: groei van de beroepsbevolking
o Kapitaal groeit door: netto-investeringen
o Natuur groeit door: doordat er bijv. meer grondstoffen gevonden worden.
Een kwalitatieve groei houdt in dat de productie per werknemer (arbeidsproductiviteit)
omhoog gaat.
o Dit kan het gevolg zijn van technische ontwikkelingen.
LET OP! Arbeid, kapitaal en natuur verbeteren elk jaar iets, waardoor een hogere productiefactor met
dezelfde inzet van productiefactoren mogelijk is.
Als er sprake is van kwantitatieve en kwalitatieve groei, kan de bevolking toenemen en de welvaart
per persoon ook.
10.2.2 de rol van de kapitaalcoëfficiënt en spaarquote
De groei van de productiecapaciteit is afhankelijk van de groei van de kapitaalgoederenvoorraad.
Deze is op zijn beurt weer afhankelijk van de netto-investeringen.
De groei van de economie is ondenkbaar zonder netto-investeringen. Door die investeringen
(kapitaalgoederenvoorraad stijgt) kunnen zij meer produceren, de productiecapaciteit neemt
toe.
Financiering: besparingen --> essentieel voor netto-investeringen
De kapitaalcoëfficiënt geeft weer hoeveel kapitaalgoederen er nodig zijn voor het vervaardigen van
een eenheid eindproduct.
Hoge uitkomst = er zijn veel kapitaalgoederen nodig
Bijv. kapitaalcoëfficiënt van 3 betekend --> dat voor een productie van €1 miljoen,
een kapitaalgoederenvoorraad van 3 miljoen nodig is.
Lage kapitaalcoëfficiënt --> kleine investeringen kunnen al voldoend zijn voor een behoorlijke
economische groei.
De netto-investeringen worden - zoals hierboven verteld – gefinancierd uit besparingen. De
besparingen in een economie zijn afhankelijk van de spaarquote en de hoogte van het bbp.
Bijv. bij een bbp van €600 en een spaarquote van 15% zijn de besparingen €90. Dus
15% van €600.
, De economische groei in landen met een hoge spaarquote kan hoger zijn dan in landen met een lage
spaarquote.
Conclusie
De spaarquote (X) heeft een positieve en de
kapitaalcoëfficiënt (Y) een omgekeerd evenredige
invloed op de economische groei.
Omgekeerd evenredig: neemt de ene
grootheid met een X percentage toe, dan
neemt de andere grootheid met hetzelfde
Y af. --> X en Y zijn percentages.
Economische groei is voor landen in situatie 4 alleen mogelijk als zij veel sparen en deze besparingen
gebruiken voor binnenlandse investeringen. Daardoor kunnen het bbp en ook de besparingen verder
toenemen en ontstaat er een situatie van take-off (= een periode van economische groei, die situatie
2 bereikbaar maakt).
LET OP! Tijdens een economische groei neemt de spaarquote toe. De hoeveelheid en de kwaliteit van
de kapitaalgoederen per werknemer stijgen. Daardoor neemt de arbeidsproductiviteit toe en zullen de
lonen en de welvaart stijgen.
10.2.3 fasen in de economische groei
Samengevat
laag inkomen middeninkomen hoog inkomen
Aard van de groei Factor gedreven Investering gedreven Innovatie gedreven
Motor achter de groei Mobilisatie op basis- Instroom buitenlandse Zelf ontwikkelde nieuwe
productiefactoren (land, directe investeringen, met technologieën (product- en
grondstoffen, ongeschoolde daarin belichaamd moderne procesinnovaties)
arbeid) technologie.
Basis voor Lage prijzen van basis- Efficiënte productie en productiviteit
concurrentiekracht productiefactoren standaardproducten
Overheidsprioriteiten - politieke en economische - fysieke infrastructuur - stimuleren van onderzoek,
stabiliteit - wet- en regelgeving ontwikkeling en hoger
- goed functionerende markten onderwijs
voor productiefactoren - zo weinig mogelijk financiële
en andere belemmeringen
voor technostarters
Technologie Gestandaardiseerd, verkregen Geïmporteerd en indien In tenminste een aantal
door import, imitatie en nodig zelf verbeterd sectoren zelf ontwikkeld
buitenlandse directe
investeringen
Belangrijkste sectoren Landbouw, visserij, mijnbouw, Industrie en de export van Innovatieve clusters van
voor de groei arbeidsintensieve industriële uitbestede diensten bedrijfstakken in de
productie samenwerking met
universiteiten.
Gevoelig voor Schommelingen in de Financiële crisis en Uiteenvallen innovatieve
conjunctuur, de grondstofprijzen sectorspecifieke schokken clusters
, en de wisselkoersen
voorbeelden Ghana, Bangladesh Zuid-Korea, Polen Verenigde Staten, Finland
10.3 Groeivermogen op lange termijn
Het groeivermogen van een land wordt op lange termijn bepaald door de groei van de
productiefactoren arbeid, kapitaal en natuur en de mate waarin een land in staat is ze in het
productieproces in te zetten.
Doel: behoud of groei van de welvaart per hoofd van de bevolking
Uiteindelijk is daarvoor van belang dat de totale hoeveelheid gewerkte uren in de totale economie
toeneemt of dat de arbeidsproductiviteit stijgt. Zes aspecten beïnvloeden deze twee factoren:
1. Menselijk kapitaal
2. Ondernemerschap
3. Marktordening
4. Ruimtelijke inrichting
5. Innovatie
6. Duurzaamheid
10.3.1 Menselijk
kapitaal
Het menselijk kapitaal in de toekomst is ten eerste afhankelijk van de leeftijdsopbouw van de
bevolking en met name de verhouding tussen ouderen en de beroepsbevolking. Dit is afhankelijk van
demografische ontwikkelingen (= bevolkingsgroei, vergrijzing, diversiteit).
Een toename van het totaal aantal uren arbeid in de economie is mogelijk door een toename van het
aantal mensen dat werkt en door het verhogen van het aantal uur per werknemers. Verder is het
mogelijk een groter deel van de potentiële beroepsbevolking in te zetten in het arbeidsproces.
Mogelijke acties daartoe zijn:
Het verhogen van de pensioenleeftijd
Stimuleren dat de hogere leeftijdsgroepen aan het werk blijven
Stimuleren dat mensen die zich tot nu toe wijden aan huishoudelijke raken en dergelijke,
werk accepteren
Het inzetten van langdurig werklozen en uitkeringsgerechtigden
Grote zorgen/nadelen:
Overheidsuitgaven voor de zorg zullen stijgen door de vergrijzing.
o Hierdoor zal de overheid belastingen en premies moeten verhogen.
Werknemers zullen de hogere belastingen vertalen in de looneisen vertalen.
Hierdoor neemt de concurrentiepositie van het bedrijfsleven af.
o Ondernemingen zullen als gevolg van hogere kosten de
prijzen verhogen.
Dit zorgt voor inflatie
Looneisen nemen nog verder toe
In deze geschetste situatie zien uitkeringsgerechtigden hun reële inkomen dalen en zullen ervoor
zorgen dat hun inkomen stijgt door te stemmen op partijen die hun belangen behartigen.
Hulleman HS10 t/m 12, 14 en 24
En
De Kam HS2 t/m 4, 6, 7 en 9
Hulleman
Hoofdstuk 10; structuur van de economie
Belangrijkste vragen van dit hoofdstuk + antwoorden:
Uit welke sectoren bestaat de aanbodzijde van de economie?
o Landbouw, industrie, bouw, handel, transport en communicatie, financiële en
zakelijke dienstverlening en de overheid.
Welke rol speelt technische ontwikkeling bij de groei op lange termijn?
o
Wat zijn de knelpunten in de langetermijngroei in de EU?
o Democratische ontwikkelingen, met name de groei van de potentiële
beroepsbevolking.
o Het menselijk kapitaal: de scholing, kennis en vaardigheden van de
beroepsbevolking.
o Ondernemerschap: de mate waarin ondernemers de ruimte krijgen om hun
producten op de markt te brengen
o Marktwerking: de mate waarin prijzen de werkelijke kosten weerspiegelen
o Ruimtelijke inrichting: de infrastructuur van wegen en bedrijfsterreinen
o Innovatie: de kennis op het gebied van producten en processen en op gebeid van de
organisatie en de marketing
o Duurzaamheid: het voortbestaan van de functies van de natuurlijke omgeving van
het economisch handelen
10.1 De zes sectoren van de Europese economie
Het statistisch bureau van de Europese Unie (Eurostat) deelt de productie in zes sectoren in.
1. Landbouw
2. Industrie
3. Bouw
4. Handel, tansport en communicatie
5. Financiële en zakelijke dienstverlening
6. Publieke dienstverlening
Door de ontwikkeling van een postindustriële samenleving (heeft een grote dienstverlening) is het
aandeel van de agrarische sector en industriële sector een klein percentage van het bbp. Dit komt de
grote dienstverleningen (ongeveer 80% van het bbp).
, % van het bbp
landbouw industrie
bouw handel, transport en communicatie
financiële en zakelijke dienstverlening publieke dienstverlening
2%
23% 17%
6%
28% 25%
De groei van de dienstverlening heeft een aantal oorzaken:
De behoefte van goederen stuit op fysieke grenzen.
o De welvaart is hoog, waardoor consumenten genoeg goederen hebben. Ze hebben
alleen nog een vervangingsvraag.
o Als de eerste levensbehoeften (voedsel, kleding, onderdak) zijn bevredigd, richt de
consument zich op het bevredigen van behoeften --> dienstverlenende sector.
Landen handelen veel met elkaar.
o Er is een verschuiving van productie naar lagelonenlanden.
o Veel industriële ondernemingen hebben de productie afgestoten of verplaatst (kop-
staartbedrijven). Ze ontwikkelen producten en doen de marketing ervan, het behoort
dus niet meer tot het Nederlands bbp.
Eurostat heeft ook een verdeling van ondernemingen naar het aantal werknemers. Die
indeling/classificatie is als volgt:
1. Micro-ondernemingen: 1 tot en met 9 werknemers
2. Kleine ondernemingen:` 10 tot en met 49 werknemers
3. Middelgrote ondernemingen: 50 tot en met 249 werknemers
4. Grote ondernemingen: vanaf 250 werknemers
De werkgelegenheid van de totale marktsector komt zeker niet alleen uit grote ondernemingen. Het
,Hulleman................................................................................................................................................1
Hoofdstuk 10; structuur van de economie.........................................................................................1
10.1 De zes sectoren van de Europese economie...........................................................................1
10.2 Fasen in de economische groei en innovatie..........................................................................4
10.3 Groeivermogen op lange termijn............................................................................................6
Hoofdstuk 11; bestedingen................................................................................................................8
11.1 Vraagzijde van de economie...................................................................................................9
11.2 Consumptie.............................................................................................................................9
11.3 Investeringen........................................................................................................................10
11.4 Overheidsbestedingen..........................................................................................................11
11.5 Export en Import...................................................................................................................11
Hoofdstuk 12: Inkomensverdeling....................................................................................................12
12.2 Het sociale systeem..............................................................................................................13
De Kam.................................................................................................................................................19
Uitleg veelgebruikte woorden..........................................................................................................19
Hoofdstuk 4......................................................................................................................................20
Hoofdstuk 6; De Begroting...............................................................................................................22
6.2 Overheidsprestaties meten en vergelijken.............................................................................22
6.3 Begrotingsstelsel.....................................................................................................................24
6.4 Begrotingsproces....................................................................................................................26
Hoofdstuk 7; Normen voor de overheidsfinanciën...........................................................................29
7.1 De noodzaak van normen.......................................................................................................29
7.2 Begrotingsregels Europese Unie.............................................................................................30
7.3 Normen voor het overheidssaldo...........................................................................................32
7.4 Normen voor de uitgaven.......................................................................................................34
7.5 Normen voor de inkomsten....................................................................................................34
7.6 Trendmatig begrotingsbeleid..................................................................................................35
Hoofdstuk 9; Gezondheidszorg.........................................................................................................39
9.1 Motieven voor overheidsingrijpen..........................................................................................39
9.2 Zorg: sector en uitgaven.........................................................................................................42
9.3 Stelsel en financiering.............................................................................................................43
9.4: Overheidsbeleid.....................................................................................................................43
9.5: Uitgavensbeheersing.............................................................................................................43
,grootste percentage komt van de kleine ondernemingen (ongeveer 50%).
De bron van alle welvaart is de arbeidsproductiviteit.
Arbeidsproductiviteit = bruto toegevoegde waarde (producten) – factorkosten per werkende.
10.2 Fasen in de economische groei en innovatie
10.2.1 groei van de productiefactoren
De economische groei op lange termijn van een land is afhankelijk van de groei van de
productiefactoren: arbeid, kapitaal en natuur. De productiefactoren kunnen groeien in:
Een kwantitatieve groei houdt in dat elk jaar ietsjes meer arbeid, kapitaal en natuur
beschikbaar komt.
o Arbeid groeit door: groei van de beroepsbevolking
o Kapitaal groeit door: netto-investeringen
o Natuur groeit door: doordat er bijv. meer grondstoffen gevonden worden.
Een kwalitatieve groei houdt in dat de productie per werknemer (arbeidsproductiviteit)
omhoog gaat.
o Dit kan het gevolg zijn van technische ontwikkelingen.
LET OP! Arbeid, kapitaal en natuur verbeteren elk jaar iets, waardoor een hogere productiefactor met
dezelfde inzet van productiefactoren mogelijk is.
Als er sprake is van kwantitatieve en kwalitatieve groei, kan de bevolking toenemen en de welvaart
per persoon ook.
10.2.2 de rol van de kapitaalcoëfficiënt en spaarquote
De groei van de productiecapaciteit is afhankelijk van de groei van de kapitaalgoederenvoorraad.
Deze is op zijn beurt weer afhankelijk van de netto-investeringen.
De groei van de economie is ondenkbaar zonder netto-investeringen. Door die investeringen
(kapitaalgoederenvoorraad stijgt) kunnen zij meer produceren, de productiecapaciteit neemt
toe.
Financiering: besparingen --> essentieel voor netto-investeringen
De kapitaalcoëfficiënt geeft weer hoeveel kapitaalgoederen er nodig zijn voor het vervaardigen van
een eenheid eindproduct.
Hoge uitkomst = er zijn veel kapitaalgoederen nodig
Bijv. kapitaalcoëfficiënt van 3 betekend --> dat voor een productie van €1 miljoen,
een kapitaalgoederenvoorraad van 3 miljoen nodig is.
Lage kapitaalcoëfficiënt --> kleine investeringen kunnen al voldoend zijn voor een behoorlijke
economische groei.
De netto-investeringen worden - zoals hierboven verteld – gefinancierd uit besparingen. De
besparingen in een economie zijn afhankelijk van de spaarquote en de hoogte van het bbp.
Bijv. bij een bbp van €600 en een spaarquote van 15% zijn de besparingen €90. Dus
15% van €600.
, De economische groei in landen met een hoge spaarquote kan hoger zijn dan in landen met een lage
spaarquote.
Conclusie
De spaarquote (X) heeft een positieve en de
kapitaalcoëfficiënt (Y) een omgekeerd evenredige
invloed op de economische groei.
Omgekeerd evenredig: neemt de ene
grootheid met een X percentage toe, dan
neemt de andere grootheid met hetzelfde
Y af. --> X en Y zijn percentages.
Economische groei is voor landen in situatie 4 alleen mogelijk als zij veel sparen en deze besparingen
gebruiken voor binnenlandse investeringen. Daardoor kunnen het bbp en ook de besparingen verder
toenemen en ontstaat er een situatie van take-off (= een periode van economische groei, die situatie
2 bereikbaar maakt).
LET OP! Tijdens een economische groei neemt de spaarquote toe. De hoeveelheid en de kwaliteit van
de kapitaalgoederen per werknemer stijgen. Daardoor neemt de arbeidsproductiviteit toe en zullen de
lonen en de welvaart stijgen.
10.2.3 fasen in de economische groei
Samengevat
laag inkomen middeninkomen hoog inkomen
Aard van de groei Factor gedreven Investering gedreven Innovatie gedreven
Motor achter de groei Mobilisatie op basis- Instroom buitenlandse Zelf ontwikkelde nieuwe
productiefactoren (land, directe investeringen, met technologieën (product- en
grondstoffen, ongeschoolde daarin belichaamd moderne procesinnovaties)
arbeid) technologie.
Basis voor Lage prijzen van basis- Efficiënte productie en productiviteit
concurrentiekracht productiefactoren standaardproducten
Overheidsprioriteiten - politieke en economische - fysieke infrastructuur - stimuleren van onderzoek,
stabiliteit - wet- en regelgeving ontwikkeling en hoger
- goed functionerende markten onderwijs
voor productiefactoren - zo weinig mogelijk financiële
en andere belemmeringen
voor technostarters
Technologie Gestandaardiseerd, verkregen Geïmporteerd en indien In tenminste een aantal
door import, imitatie en nodig zelf verbeterd sectoren zelf ontwikkeld
buitenlandse directe
investeringen
Belangrijkste sectoren Landbouw, visserij, mijnbouw, Industrie en de export van Innovatieve clusters van
voor de groei arbeidsintensieve industriële uitbestede diensten bedrijfstakken in de
productie samenwerking met
universiteiten.
Gevoelig voor Schommelingen in de Financiële crisis en Uiteenvallen innovatieve
conjunctuur, de grondstofprijzen sectorspecifieke schokken clusters
, en de wisselkoersen
voorbeelden Ghana, Bangladesh Zuid-Korea, Polen Verenigde Staten, Finland
10.3 Groeivermogen op lange termijn
Het groeivermogen van een land wordt op lange termijn bepaald door de groei van de
productiefactoren arbeid, kapitaal en natuur en de mate waarin een land in staat is ze in het
productieproces in te zetten.
Doel: behoud of groei van de welvaart per hoofd van de bevolking
Uiteindelijk is daarvoor van belang dat de totale hoeveelheid gewerkte uren in de totale economie
toeneemt of dat de arbeidsproductiviteit stijgt. Zes aspecten beïnvloeden deze twee factoren:
1. Menselijk kapitaal
2. Ondernemerschap
3. Marktordening
4. Ruimtelijke inrichting
5. Innovatie
6. Duurzaamheid
10.3.1 Menselijk
kapitaal
Het menselijk kapitaal in de toekomst is ten eerste afhankelijk van de leeftijdsopbouw van de
bevolking en met name de verhouding tussen ouderen en de beroepsbevolking. Dit is afhankelijk van
demografische ontwikkelingen (= bevolkingsgroei, vergrijzing, diversiteit).
Een toename van het totaal aantal uren arbeid in de economie is mogelijk door een toename van het
aantal mensen dat werkt en door het verhogen van het aantal uur per werknemers. Verder is het
mogelijk een groter deel van de potentiële beroepsbevolking in te zetten in het arbeidsproces.
Mogelijke acties daartoe zijn:
Het verhogen van de pensioenleeftijd
Stimuleren dat de hogere leeftijdsgroepen aan het werk blijven
Stimuleren dat mensen die zich tot nu toe wijden aan huishoudelijke raken en dergelijke,
werk accepteren
Het inzetten van langdurig werklozen en uitkeringsgerechtigden
Grote zorgen/nadelen:
Overheidsuitgaven voor de zorg zullen stijgen door de vergrijzing.
o Hierdoor zal de overheid belastingen en premies moeten verhogen.
Werknemers zullen de hogere belastingen vertalen in de looneisen vertalen.
Hierdoor neemt de concurrentiepositie van het bedrijfsleven af.
o Ondernemingen zullen als gevolg van hogere kosten de
prijzen verhogen.
Dit zorgt voor inflatie
Looneisen nemen nog verder toe
In deze geschetste situatie zien uitkeringsgerechtigden hun reële inkomen dalen en zullen ervoor
zorgen dat hun inkomen stijgt door te stemmen op partijen die hun belangen behartigen.