Schrijfvaardigheid toets
Stukje over jouzelf en school schrijven
Jezelf voorstellen voorbeeldzinnen:
Je m'appelle ...
J'ai ... ans
Mon anniversaire est le ...
J'habite ...
Je parle ...
J'ai ... frère(s)
J'ai ... sœur(s)
Mes hobbies sont ...
Je travaille chez ...
School voorbeeldzinnen:
Ik zit in de vierde klas. Je suis en seconde.
Over het algemeen zijn mijn leraren … En général, mes profs sont …
Mijn lerares Frans is nogal … Ma prof de français est plutôt …
Mijn lievelingsvak is …, maar ik heb een hekel aan … Ma matière préférée, c’est
le / la / les …, mais je déteste le / la / les …
Ik heb het profiel … gekozen, met … en … als keuzevak. J’ai choisi la filière …,
avec du / de la / des … et du / de la / des … en option.
Ik heb goede cijfers, omdat … J’ai de bonnes notes, car …
Ik wil graag … worden, omdat … Je voudrais devenir …, parce que …
Vragen stellen (over zijn/haar school)
Een vraag kun je maken door:
1. Een vraagteken achter de zin te zetten.
Bv. Elle est gentille. -> Elle est gentille?
2. Est-ce que voor de zin zetten.
Bv. Elle est gentille. -> Est-ce qu’elle est gentille?
3. Onderwerp en werkwoord omwisselen, streepje ertussen (alleen gebruiken als
het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord is. (je, tu, il, elle, on, nous, vous,
ils, elles, ce).
Bv. Elle est gentille. -> Est-elle gentille?
4. Vragen met een vraagwoord
Quand = wanneer
Où = waar
Comment = hoe
Qui = wie
Pourquoi = wanneer
Combien = hoeveel
Stukje over jouzelf en school schrijven
Jezelf voorstellen voorbeeldzinnen:
Je m'appelle ...
J'ai ... ans
Mon anniversaire est le ...
J'habite ...
Je parle ...
J'ai ... frère(s)
J'ai ... sœur(s)
Mes hobbies sont ...
Je travaille chez ...
School voorbeeldzinnen:
Ik zit in de vierde klas. Je suis en seconde.
Over het algemeen zijn mijn leraren … En général, mes profs sont …
Mijn lerares Frans is nogal … Ma prof de français est plutôt …
Mijn lievelingsvak is …, maar ik heb een hekel aan … Ma matière préférée, c’est
le / la / les …, mais je déteste le / la / les …
Ik heb het profiel … gekozen, met … en … als keuzevak. J’ai choisi la filière …,
avec du / de la / des … et du / de la / des … en option.
Ik heb goede cijfers, omdat … J’ai de bonnes notes, car …
Ik wil graag … worden, omdat … Je voudrais devenir …, parce que …
Vragen stellen (over zijn/haar school)
Een vraag kun je maken door:
1. Een vraagteken achter de zin te zetten.
Bv. Elle est gentille. -> Elle est gentille?
2. Est-ce que voor de zin zetten.
Bv. Elle est gentille. -> Est-ce qu’elle est gentille?
3. Onderwerp en werkwoord omwisselen, streepje ertussen (alleen gebruiken als
het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord is. (je, tu, il, elle, on, nous, vous,
ils, elles, ce).
Bv. Elle est gentille. -> Est-elle gentille?
4. Vragen met een vraagwoord
Quand = wanneer
Où = waar
Comment = hoe
Qui = wie
Pourquoi = wanneer
Combien = hoeveel