Biologie: moleculaire genetica
Moleculen in leven
Eiwitten zitten in membranen als
- Receptoren (opvangen signalen, receptoreiwitten)
- Kanalen
o Selectief
o Met de concentratiegradiënt mee
o Passief transport
- Pompen
o Selectief
o Tegen de concentratiegradiënt in
Verder zijn er
- Eiwitschakelaren om genen aan of uit te zetten
o Activators
o Repressors
- Schakelaren om andere eiwitten aan of uit te zetten
o Protein kinase zet een fosfaatgroep aan een eiwit, waardoor de vorm verandert en
het eiwit weer actief wordt
o Phosphatase verwijdert de fosfaatgroep waardoor het eiwit inactief wordt
- Transporteiwitten in de cel
o Motoreiwitten
o Microtubuli
- Stevigheid en beweging in de cel
o Actine en myosine-eiwitten
- Enzymen
o Katalysator voor een chemische reactie in de cel
Op orgaanniveau
- Opbouw weefsels en organen
Basis botweefsel
Stevigheid en elasticiteit in bindweefsel
Op systeemniveau
- Neurotransmitters en -receptoren in zenuwstelsel
- Spierwerking
Samentrekking door het in elkaar schuiven van twee langgerekte eiwitten (actine en
myosine)
- Stoffentransport door transporteiwitten
- Afweer door antistoffen
- Enzymwerking
- Hormonen
- Bloedstolling door plasma-eiwitten
1
, Biologie: moleculaire genetica
Eiwitten bestaan uit aminozuren (er zijn 20 verschillende)
- Bouwplannen vastgelegd in DNA
- Stukje DNA met de bouwinformatie = gen
- Gen eiwit functie
DNA bevat het bouwplan waarmee eiwitten gemaakt kunnen worden
- Opgebouwd uit nucleotiden
= een suiker, een fosfaatgroep en een stikstofbase
Verbonden als lange kralenketting
- 4 stikstofbasen
A = adenine
T = thymine
G = guanine
C = cytosine
- DNA is een dubbel-helix, bestaande uit twee strengen
Lopen in tegengestelde richting
Bij elkaar door H-bruggen
Tegenover een purinebase ligt een pyrimidine base
o T + A of C + G
- Koppeling doordat de fosfaatgroep van het 5 e koolstofatoom een esterbinding kan aangaan
met de OH-groep aan het 3e koolstofatoom in een ander nucleotide
3e uiteinde = 3’OH uiteinde
5e uiteinde = 5’P uiteinde
- Genoom = totale DNA in de cel
- Chromatine = DNA + histonen (eiwitten)
Chromosoom = sterk gespiraliseerd chromatine
- Gen = stukje DNA dat de erfelijke code bevat of één of meer eiwitten te syntheseren
DNA-replicatie
- Uit elkaar halen strengen door helicase
- Op beide losse strengen nieuwe nucleotiden bouwen door basenparing mbv DNA-
polymerase
Koppelen basenparen door DNA-ligase
- Van 3’naar 5’kant gelezen op de leidende streng
In de cel zijn losse nucelotiden (zoals dATP)
o 3 fosfaatgroepen bevatten genoeg energie voor de koppeling
- Lagging strand / volgende streng: de streng die gebouw wordt
- DNA wordt eers tin stukje aan elkaar geplakt: okazaki-fragmenten
Door ligase
2
Moleculen in leven
Eiwitten zitten in membranen als
- Receptoren (opvangen signalen, receptoreiwitten)
- Kanalen
o Selectief
o Met de concentratiegradiënt mee
o Passief transport
- Pompen
o Selectief
o Tegen de concentratiegradiënt in
Verder zijn er
- Eiwitschakelaren om genen aan of uit te zetten
o Activators
o Repressors
- Schakelaren om andere eiwitten aan of uit te zetten
o Protein kinase zet een fosfaatgroep aan een eiwit, waardoor de vorm verandert en
het eiwit weer actief wordt
o Phosphatase verwijdert de fosfaatgroep waardoor het eiwit inactief wordt
- Transporteiwitten in de cel
o Motoreiwitten
o Microtubuli
- Stevigheid en beweging in de cel
o Actine en myosine-eiwitten
- Enzymen
o Katalysator voor een chemische reactie in de cel
Op orgaanniveau
- Opbouw weefsels en organen
Basis botweefsel
Stevigheid en elasticiteit in bindweefsel
Op systeemniveau
- Neurotransmitters en -receptoren in zenuwstelsel
- Spierwerking
Samentrekking door het in elkaar schuiven van twee langgerekte eiwitten (actine en
myosine)
- Stoffentransport door transporteiwitten
- Afweer door antistoffen
- Enzymwerking
- Hormonen
- Bloedstolling door plasma-eiwitten
1
, Biologie: moleculaire genetica
Eiwitten bestaan uit aminozuren (er zijn 20 verschillende)
- Bouwplannen vastgelegd in DNA
- Stukje DNA met de bouwinformatie = gen
- Gen eiwit functie
DNA bevat het bouwplan waarmee eiwitten gemaakt kunnen worden
- Opgebouwd uit nucleotiden
= een suiker, een fosfaatgroep en een stikstofbase
Verbonden als lange kralenketting
- 4 stikstofbasen
A = adenine
T = thymine
G = guanine
C = cytosine
- DNA is een dubbel-helix, bestaande uit twee strengen
Lopen in tegengestelde richting
Bij elkaar door H-bruggen
Tegenover een purinebase ligt een pyrimidine base
o T + A of C + G
- Koppeling doordat de fosfaatgroep van het 5 e koolstofatoom een esterbinding kan aangaan
met de OH-groep aan het 3e koolstofatoom in een ander nucleotide
3e uiteinde = 3’OH uiteinde
5e uiteinde = 5’P uiteinde
- Genoom = totale DNA in de cel
- Chromatine = DNA + histonen (eiwitten)
Chromosoom = sterk gespiraliseerd chromatine
- Gen = stukje DNA dat de erfelijke code bevat of één of meer eiwitten te syntheseren
DNA-replicatie
- Uit elkaar halen strengen door helicase
- Op beide losse strengen nieuwe nucleotiden bouwen door basenparing mbv DNA-
polymerase
Koppelen basenparen door DNA-ligase
- Van 3’naar 5’kant gelezen op de leidende streng
In de cel zijn losse nucelotiden (zoals dATP)
o 3 fosfaatgroepen bevatten genoeg energie voor de koppeling
- Lagging strand / volgende streng: de streng die gebouw wordt
- DNA wordt eers tin stukje aan elkaar geplakt: okazaki-fragmenten
Door ligase
2