Hoorcolleges Deeltoets 1
Hoofdstuk 2, Chemische componenten van cellen
Chemische verbindingen
Rutherford-Bohr atoommodel: 6C12 = atoomnummer 6, atoomgewicht 12. Het atoomnummer is het
aantal protonen. Aantal elektronen in buitenste schil bepaalt de interactie.
Covalente binding : delen elektronpaar (intra-moleculair).
Niet-polaire covalente binding: elektronen zijn gelijk verdeeld.
Polaire covalente binding: Elektronen zijn niet gelijk verdeeld door elektronnegativiteit.
Ion binding : gevormd door verkrijgen/verliezen elektronen (intra-moleculair).
Positief geladen: kation, negatief geladen: anion.
Niet-covalente bindingen
Waterstofbruggen: temperatuur gevoelig, korte interacties door polarisatie.
Surface tension: Adhesie (naar glas) + cohesive (naar elkaar).
Hydrofiel: oplossen in water (ionen en polaire moleculen).
Hydrofoob: water forceert hydrofobe groepen samen, energetisch gunstig.
Elektrostatische interacties: negatief en positieve lading hebben een interactie.
Sommige polaire moleculen vormen zuren en basen, meer H+ is zuurder.
Kleine moleculen
Suikers: subunits van polysacchariden en zijn een energie bron.
Aldehyde, dubbelgebonden O zit aan het uiteinde.
Ketose, dubbelgebonden O zit in de keten.
Ringen van glucose: alfa (OH-groep naar beneden) en beta-glucose (OH-groep zelfde kant als C6
groep). Suikergroepen aan elkaar zetten: condensatie (H2O) komt vrij.
Korte suikerketens: oligosacchariden, lange ketens: polysaccharides.
Oligosaccharide + eiwit = Glycoprotein
Glycogeen: Afgetakte helixen (alfa 1,6 verbindingen).
Zetmeel Amylose (onvertakte helix alfa 1,4 verbindingen).
Amylopectine (vertakte helix 1,6 verbindingen).
Cellulose: strengen van beta-glucose die met waterstofbruggen verbonden zijn.
Vetten: vetzuren zijn componenten van celmembranen.
Onverzadigd: met dubbele binding.
Verzadigd: zonder dubbele binding.
,Fosfolipide: Twee vetzuurstaarten met een fosfaatgroep.
Aminozuren: subunits van eiwitten.
Amino-terminus (N) zit links en carboxy-terminus (C) zit rechts.
Elektrisch geladen zijketens
Acidic (lading negatief of neutraal), Aspartic acid + Glutamic acid.
Basic: (lading positief of neutraal), Lysine, Arginine, Histidine.
Polaire zijketens
Aspargine + glutamine (NH2 groep die interacties kan aangaan).
Serine, Threonine, Tyrosine (OH groep = polair, kunnen gefosforyleerd worden).
Nonpolaire zijketens
Cysteine kan disulfide bruggen maken.
Nucleotiden
ATP: adenine triphosphate, bij ADP is er 1 fosfaat af.
Basen voor DNA:
- Pyrimidine (uracil, cytosine + thymine)
- Purine (guanine + adenine)
Binding tussen base en suikermolecuul (pentose). Als op tweede koolstof een OH groep zit is het
RNA.
Nucleotide = base + suiker + fosfaat.
Nucleoside = base + suiker.
5’ zit fosfaatgroep en 3’ zit suikergroep
Macromoleculen
Losse bouwstenen aan elkaar door een condensatie reactie (H2O komt vrij). Uit elkaar halen door
hydrolyse (H2O toevoegen). Macromoleculen samen vormen door non-covalente bindingen een
macromolecular assembly (vb. ribosoom).
, Hoe verschillen onstabiele isotopen ten opzichte van algemene isotopen verschil in aantal
neutronen en atoomgewicht. Het aantal protonen in de kern bepaalt wat het is en protonen +
neutronen = gewicht.
Je wordt gereduceerd dan elektronen opname dan ben je de oxidator.
Je wordt geoxideerd dan elektronen afstaan en dan ben je de reductor.
Hoofdstuk 2, Chemische componenten van cellen
Chemische verbindingen
Rutherford-Bohr atoommodel: 6C12 = atoomnummer 6, atoomgewicht 12. Het atoomnummer is het
aantal protonen. Aantal elektronen in buitenste schil bepaalt de interactie.
Covalente binding : delen elektronpaar (intra-moleculair).
Niet-polaire covalente binding: elektronen zijn gelijk verdeeld.
Polaire covalente binding: Elektronen zijn niet gelijk verdeeld door elektronnegativiteit.
Ion binding : gevormd door verkrijgen/verliezen elektronen (intra-moleculair).
Positief geladen: kation, negatief geladen: anion.
Niet-covalente bindingen
Waterstofbruggen: temperatuur gevoelig, korte interacties door polarisatie.
Surface tension: Adhesie (naar glas) + cohesive (naar elkaar).
Hydrofiel: oplossen in water (ionen en polaire moleculen).
Hydrofoob: water forceert hydrofobe groepen samen, energetisch gunstig.
Elektrostatische interacties: negatief en positieve lading hebben een interactie.
Sommige polaire moleculen vormen zuren en basen, meer H+ is zuurder.
Kleine moleculen
Suikers: subunits van polysacchariden en zijn een energie bron.
Aldehyde, dubbelgebonden O zit aan het uiteinde.
Ketose, dubbelgebonden O zit in de keten.
Ringen van glucose: alfa (OH-groep naar beneden) en beta-glucose (OH-groep zelfde kant als C6
groep). Suikergroepen aan elkaar zetten: condensatie (H2O) komt vrij.
Korte suikerketens: oligosacchariden, lange ketens: polysaccharides.
Oligosaccharide + eiwit = Glycoprotein
Glycogeen: Afgetakte helixen (alfa 1,6 verbindingen).
Zetmeel Amylose (onvertakte helix alfa 1,4 verbindingen).
Amylopectine (vertakte helix 1,6 verbindingen).
Cellulose: strengen van beta-glucose die met waterstofbruggen verbonden zijn.
Vetten: vetzuren zijn componenten van celmembranen.
Onverzadigd: met dubbele binding.
Verzadigd: zonder dubbele binding.
,Fosfolipide: Twee vetzuurstaarten met een fosfaatgroep.
Aminozuren: subunits van eiwitten.
Amino-terminus (N) zit links en carboxy-terminus (C) zit rechts.
Elektrisch geladen zijketens
Acidic (lading negatief of neutraal), Aspartic acid + Glutamic acid.
Basic: (lading positief of neutraal), Lysine, Arginine, Histidine.
Polaire zijketens
Aspargine + glutamine (NH2 groep die interacties kan aangaan).
Serine, Threonine, Tyrosine (OH groep = polair, kunnen gefosforyleerd worden).
Nonpolaire zijketens
Cysteine kan disulfide bruggen maken.
Nucleotiden
ATP: adenine triphosphate, bij ADP is er 1 fosfaat af.
Basen voor DNA:
- Pyrimidine (uracil, cytosine + thymine)
- Purine (guanine + adenine)
Binding tussen base en suikermolecuul (pentose). Als op tweede koolstof een OH groep zit is het
RNA.
Nucleotide = base + suiker + fosfaat.
Nucleoside = base + suiker.
5’ zit fosfaatgroep en 3’ zit suikergroep
Macromoleculen
Losse bouwstenen aan elkaar door een condensatie reactie (H2O komt vrij). Uit elkaar halen door
hydrolyse (H2O toevoegen). Macromoleculen samen vormen door non-covalente bindingen een
macromolecular assembly (vb. ribosoom).
, Hoe verschillen onstabiele isotopen ten opzichte van algemene isotopen verschil in aantal
neutronen en atoomgewicht. Het aantal protonen in de kern bepaalt wat het is en protonen +
neutronen = gewicht.
Je wordt gereduceerd dan elektronen opname dan ben je de oxidator.
Je wordt geoxideerd dan elektronen afstaan en dan ben je de reductor.